Berg verloren manuscripten van Céline duikt op
Zestig jaar na het overlijden van de grote Franse romancier
Louis-Ferdinand Celine in 1951.
foto © AFP
Zestig jaar na de dood van Louis-Ferdinand Céline duiken er manuscripten op die sinds 1944 spoorloos waren. Een festijn voor les céliniens.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementDe wereld van de céliniens of liefhebbers van Louis-Ferdinand Céline staat in rep en roer. Op 4 augustus jongstleden meldde Le Monde dat er, precies zestig jaar na de dood van de schrijver, een kubieke meter manuscripten is opgedoken van de auteur vande Reis naar het einde van de nacht. Ter herinnering: Céline is een van de belangrijkste Franse romanciers van de twintigste eeuw – volgens sommigen de grootste, hoewel anderen Proust op de eerste plaats zetten. Zijn debuutroman, Voyage au bout de la nuit, sloeg in als een bom in 1932. Hij vertelt de omzwervingen van antiheld Bardamu door de moderne wereld van het begin van de 20ste eeuw.
Antisemiet
Maar Céline was niet alleen een begenadigd romancier. In 1937 publiceerde hij het eerste van drie antisemitische pamfletten: Bagatelles pour un massacre, waarin hij hevig tekeer ging tegenover wat hij beschouwde als de te grote invloed van Joden op de Franse maatschappij. Tijdens de bezetting collaboreerde hij niet in de volle zin van het woord, maar hij stond volledig achter de anti-Joodse maatregelen van de nazi’s.
Die stellingname zou hem tot het einde van zijn dagen blijven achtervolgen en zorgt ook vandaag nog frequent voor trammelant. Na de landing in juni 1944 ontvluchtte hij hals over kop Parijs richting Duitsland en Denemarken. Zijn appartement in de rue Girardon in Montmartre werd geplunderd : toen verdwenen de manuscripten die nu zijn opgedoken. Na de oorlog leefde hij als een paria in een voorstad van Parijs en publiceerde nog sterke autobiografische romans, onder meer de zogenaamde Duitse trilogie, over zijn belevenissen in het verwoeste Duitsland van einde 1944 en begin 1945.
De odyssee van de manuscripten
Maar hoe zijn die manuscripten nu plots tevoorschijn gekomen ? Een zekere Jean-Pierre Thibaudat, voormalig theaterrecensent bij de krant Libération, werd in 2006 gecontacteerd door een lezer van de krant die anoniem wenste te blijven. Die overhandigde hem de manuscripten maar stelde als voorwaarde ze niet uit te geven zolang Célines weduwe, Lucette Almanzor, leefde. Want als tegenstander van Célines ideeën, wilde hij niet dat ze er geld aan zou verdienen.
Thibaudat hield zich al die jaren bezig met de transcriptie van de documenten en wanneer Lucette op 107-jarige leeftijd overlijdt, in november 2019, neemt hij contact op met Célines erfgenamen, namelijk biograaf François Gibault en Véronique Chovin, een vriendin van Lucette. Na enkele juridische strubbelingen overhandigt Thibaudat de literaire schat aan het gerecht en de manuscripten zijn nu in handen van de erfgenamen.
Plunderaars
Wat er precies gebeurde met de manuscripten tussen 1944 en 2006 is niet duidelijk. Céline heeft in zijn romans en correspondentie vaak verwezen naar de plundering van zijn appartement in de zomer van 1944. En hij had vermoedens over mogelijke schuldigen. Zo wijst hij in een brief van september 1947 naar verzetsman Yvon Morandat, die trouwens enkele jaren in Célines appartement zal wonen. Maar een paar jaar later denkt de schrijver aan een zekere Oscar Rosembly, een Corsicaanse Jood die tijdens de oorlog zijn boekhouding deed.
In de bevrijdingsdagen duikt Rosembly op als verzetsman en plundert hij appartementen van bekende figuren van de collaboratie in Montmartre, zoals de acteur Robert Le Vigan. Maar de verzetsman neemt het niet zo nauw met de wet en wordt zelf opgepakt in september 1944. Waarschijnlijk zullen we nooit te weten komen waar de documenten zich bevonden tot 2006, maar de kans is groot dat de anonieme lezer van Libération die de manuscripten overhandigde aan Jean-Pierre Thibaudat een afstammeling is van een van de plunderaars.
Een festijn voor de liefhebber
Het is zelden gezien dat zo’n berg manuscripten opduikt zestig jaar na de dood van een groot schrijver. Specialisten gaan ervan uit dat we onze visie op de romancier radicaal zullen moeten herzien. In ieder geval wacht de liefhebbers van Céline veel leesplezier. We zullen binnen afzienbare tijd zijn grote roman over de Eerste Wereldoorlog kunnen lezen, Casse-pipe, waarvan op dit ogenblik enkel een kort fragment gepubliceerd is. Chronologisch is dat de missing link tussen Mort à crédit, waar Céline zijn kindertijd vertelt op de hem kenmerkende zwartgallige wijze en de Voyage au bout de la nuit.
Verder is er sprake van een jeugdtekst, La vieille dégoûtante, van twee romans, Londres en La volonté du roi Krogold, van hoofdstukken die niet werden opgenomen in Reis naar het einde van de nacht en van het volledige manuscript van Mort à crédit. Ten slotte bevat het fonds persoonlijke documenten, zoals medische geschriften – Céline was arts – en correspondentie met zijn uitgever Denoël en met Robert Brasillach, de extreemrechtse schrijver die in februari 1945 werd geëxecuteerd. Kortom, een festijn voor céliniens.
Luc Rasson is gefascineerd door de manier waarop het verleden het heden blijft bepalen. In zijn laatste boek, 'Het lijk van de dictator', illustreert hij dat aan de hand van de lotgevallen van het stoffelijk overschot van respectievelijk Franco, Mussolini en Pétain.
De instorting van het Derde Rijk ging gepaard met een golf van zelfmoorden, niet alleen uitgevoerd door hooggeplaatste nazi’s.
‘Afgrond’ verhaalt de waargebeurde verhouding tussen Venetia Stanley en de veel oudere Britse premier Henry Asquith, die leidde tot een kabinetscrisis.