Collaboratie zonder collaborateurs?
1942: het jaar van de stilte (deel 2)
foto ©
Hoe de handlangers van de Belgische bestuurlijke collaboratie het Duitse pad naar de judeocide effenden. Deel 2 over ‘1942: het jaar van de stilte’.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementHerman Van Goethem schreef een boek over de ‘Belgische’ medewerking aan de Jodenvervolging in Antwerpen tussen 1940 en 1943. Het betekent een welkome bijdrage tot de niet-aflatende discussie over de collaboratie in Vlaanderen, en inspireerde Jean-Pierre Rondas tot een reeks van vijf overwegingen. Vandaag deel twee: hoe de handlangers van de Belgische bestuurlijke collaboratie het Duitse pad naar de judeocide effenden.
Samenwerking of collaboratie?
In zijn boek 1942 – het jaar van de stilte kiest Herman Van Goethem radicaal voor een geschiedenisrelaas van onderuit. 180 pasfoto’s van gedeporteerde Joden domineren het dagboekverhaal van een jaar in de stad Antwerpen. Zelfs objectieve feiten en gegevens worden niet door een neutrale of ‘wetenschappelijke’ auteursstem meegedeeld, maar in een chronologische collage verteld, ofwel door de slachtoffers zelf (memoires), of door getuigen-omstaanders (twee dagboeken), of door de auteur die zijn eigen persoon confronterend in het verhaal betrekt. En de lezer gaat mee.
Maar zelfs Van Goethem kan de geschiedenis van de deportatie van de Antwerpse Joden niet schrijven zonder gewag te maken van de Duitse daders en hun Belgische handlangers. Het is vooral deze laatste categorie die hij in het vizier neemt. Het onmiddellijke politieke gevolg van zijn publicatie is dat het Delwaidedok, genoemd naar de meest in het oog springende ‘handlanger’, oorlogsburgemeester en latere havenschepen Leo Delwaide, hernoemd wordt tot het ‘Bevrijdingsdok’.
Mogen we deze handlangers, waaronder niet alleen de burgemeester maar ook de belangrijkste magistraten en de politiecommissarissen van de Metropool, en eigenlijk het hele Belgische overheidsapparaat van 1940 tot 1942, ‘collaborateurs’ noemen? Het hangt er maar van af wat we als ‘collaboratie’ bestempelen. Laten we het vooralsnog houden bij ‘samenwerking’ met de Duitse bezetter, en eens zien wat dit praktisch inhield.
Gewillig België
Hierna geef ik twee voorbeelden van ‘samenwerking’ van de Belgische overheden met de Duitse bezettingsinstanties van voor 1942, en die door Van Goethem en passant en in terugblik worden vermeld. En dan nog twee feiten uit 1942 zelf. Ze laten zien hoe ‘gewillig’ de Belgische overheden zich opstelden als de bezetter eisen stelde in het kader van zijn jacht op de Joden. Gewillig België (2007) is ook de titel van de monumentale studie die in opdracht van de Belgische regering door het Studiecentrum SOMA werd uitgevoerd, en die precies dit ‘collaboratiegehalte’ moest onderzoeken. Eigenlijk is Van Goethems semi-literaire werk niets meer of minder dan de toespitsing op een Antwerpse casus die ook in Gewillig België vermeld wordt met, het moet gezegd, bijna dezelfde conclusies.
Het nieuwe zit hem vooral in de nagenoeg ‘museale’ aanpak in 1942 – het jaar van de stilte, geïnspireerd op de methodes die we kunnen zien in het museum Kazerne Dossin waarvan Van Goethem de eerste curator was. In zijn boek gaat het uiteindelijk om een razzia, in augustus 1942 door de Antwerpse politie zelfstandig uitgevoerd, zonder steun van de Duitse militairen. De ‘normale’ procedure was dat de Duitsers de razzia uitvoerden terwijl de politie bijvoorbeeld de straat moest afzetten. De vraag hierbij is of de burgemeester daarvan op de hoogte was, en of hij dit had kunnen tegenhouden. Aan de hand van de hierna beschreven incidenten kunnen we zien wat er aan die beruchte razzia voorafging.
Eerste voorbeeld
De Duitsers deporteren Joodse vreemdelingen – die met de Engelsen zouden kunnen meewerken… Reeds eind 1940 – begin 1941 werden 8609 niet-Belgische Joden, Joodse ‘vreemdelingen’ dus, uit de provincie Antwerpen uitgewezen naar Limburgse dorpen. Bevel van de Feldkommandantur, uitgevoerd door Belgische provinciegouverneurs en dito burgemeesters. Een operatie van de bezetter waaraan de plaatselijke overheden hun medewerking wel moesten verlenen. Het ging om een militair noodzakelijke operatie. De zomer nadien mochten deze mensen al terugkeren: het ging immers om een maatregel in het kader van de verovering van Engeland… Toen dit project dus afgeblazen werd, kwam ook aan deze deportatie een einde. Het had allemaal niet onmiddellijk met de holocaust te maken, maar ondertussen had de bezetter wel kunnen merken hoe gedwee de samenwerking met de Belgische autoriteiten kon verlopen.
Een vergelijking. Was er immers geen precedent geweest voor een dergelijke deportatie? De Belgische staat had immers enkele maanden voordien, bij de Duitse inval op 10 mei 1940, ook zelf gewelddadig gesold met de levens van 10.000 Joden door ze, eveneens als ‘vreemdelingen’, per spooktrein te deporteren naar de kampen in Zuid-Frankrijk. Daar mochten ze verkommeren tot de Duitsers ze kwamen halen en naar de Duitse kampen afvoerden.
Van dit ‘contingent’, om het zo te noemen, zijn 5835 mensen omgekomen. Niet dat dit incident de Duitsers tot voorbeeld heeft gediend. Het was nu eenmaal deportatietijd. Vreemdeling zijn was al voldoende in het België van Ganshof van der Meersch en zijn diensten. Heel toevallig waren die mensen ook Joods en hadden ze ooit op het grondgebied van het toenmalige Groot-Duitse Reich gewoond. Weg ermee. Wie van die verschrikkelijke Belgische juristen zou in geweten hebben geloofd dat deze Joden bij een Duitse inval de bezetter hadden kunnen dienen? Toch was dit de officiële reden waarom België ze naar ‘het land der kampen’ (Frankrijk) afvoerden.
Tweede voorbeeld: registratie én ‘Jood-Juif’
Het eerste wat de Duitsers de Belgische administratie oplegden was hen inzage te verlenen in de bevolkingsregisters, en vanaf oktober 1940 alle Joden apart te registreren in aparte Jodenlijsten. Behoudens enkele uitzonderingen in sommige gemeenten is dat overal in België probleemloos en geruisloos verlopen, temeer daar de geviseerden er zichzelf massaal voor aandienden. In Antwerpen, in het straatje aan de achterkant van het stadhuis, zelfs in alfabetische volgorde.
Met medewerking van de lokale administratie werden de Joden van nu af aan als een aparte groep geoormerkt. Niemand maakte trouwens moeilijkheden toen in juni 1941 het militaire bestuur er nog een schepje bovenop deed: het verplichtte de gemeenten om op alle identiteitskaarten van Joden een stempel in rode inkt aan te brengen met de vermelding ‘Jood-Juif’. Het net sloot zich – en daartoe hadden de Duitsers zelf nog niet veel inspanningen moeten leveren. Gewoon Befehle uitdelen volstond.
Derde voorbeeld: Antwerpen-Atlantikwall-Mechelen-Auschwitz
De Duitsers profiteerden niet alleen van de vaak opzettelijke verwarring tussen Joden en ‘vreemdelingen’; ze organiseerden ook graag het misverstand tussen ‘Joden’ en ‘asocialen’ als het erom ging zoveel mogelijk mannen verplicht tewerk te stellen aan de Atlantikwall in Noord-Frankrijk. Dat werden dus, alweer, meestal Joden.
Deze deportatie (juni 1942) paste volledig in de politiek van de samenwerking van de Belgische arbeidsambten en de Belgische politie met de Duitse Organisation Todt (bouwheer van de betonnen bunkers aan de kust). Niemand kon er toch iets aan doen dat de Sipo-SD (Sicherheitsdienst-Sicherheitspolizei-‘Gestapo’) plots zijn quota niet haalde voor de treintransporten van Mechelen naar Auschwitz, en dus de wagons in oktober 1942 maar vol stopte met Joden die eigenlijk het beton hadden moeten gieten? Goed voor 1600 vergaste mensen.
Vierde voorbeeld: de davidster of jodenster
De identiteitskaart met de rode ‘Jood-Juif’-stempel was blijkbaar niet voldoende. Het net kon strakker. Het Jood-zijn moest ook op de kledij gemarkeerd worden middels een grote gele stoffen ster, zodat iedereen overal en te allen tijde kon merken met wie hij of zij te doen had. De Joden moesten die ster zelf kopen (drie sterren voor een frank). Waar dan toch (en voor het eerst) tegenstand bestond, zoals in Brussel, maakten de Duitsers geen probleem: ze belastten gewoon de VBJ (Vereniging van Belgische Joden) met de verkoop. In alle andere gemeenten belastte de Belgische overheid zich met de verdeling van de davidster.
Ten slotte was er in de zomer van 1942 de reeds vermelde medewerking van de stedelijke politie aan de razzia’s in de grote steden. Maar laat ik dit opsparen voor een volgende aflevering, want na deze razzia’s eindigde de samenwerking van de burgerlijke overheden met das Militär.
Handlangers of medeplichtigen?
De vraag is nu of al het voorgaande typerend was voor de ‘samenwerking’? En weten we nu genoeg om te beslissen of we dit de ‘Belgische collaboratie’ mogen noemen? En bestaan er dan ook Belgische collaborateurs? Of blijven ze wat men in de historische literatuur ‘omstaanders’ noemt, tussen daders en slachtoffers in? Van Goethems boek zet aan het denken. Het jaar van de stilte was het jaar toen het gewillige België niet alleen zweeg, maar het Duitse bewind zelfs meehielp met diens gefaseerde isolatie, en later deportatie van de Joodse bevolking. De nadruk daarop stelt ook de anti-Belgische collaboratie in een ander licht.
Maar vooral: hoe rechtvaardigden deze handlangers zelf hun daden? Pogingen om op deze vraag te antwoorden vormen niet alleen de rode draad in het boek 1942 – het jaar van de stilte, maar ook door Herman Van Goethems volledige academisch-historische werk heen. Het gaat dan vooral over de Conventie van Den Haag (1907) en de riskante gok op een compromisvrede met de Duitsers – tot 1942, het jaar van de kanteling.
(wordt vervolgd)
Herlees hier het eerste deel.
Personen |
---|
Jean-Pierre Rondas was tot 2011 radiomaker bij Klara (VRT) met de interviewprogramma’s Wereldbeeld en Rondas. Publiceerde 'Rondas’ Wereldbeeldenboek' (2006). Als stichtend lid van de Gravensteengroep redigeerde hij 'Land op de tweesprong. Manifesten ter ontgrendeling van Vlaanderen' (2012). In 2014 verscheen 'De hulpelozen van de macht'.
Toen de Oekraïners hun stad Cherson van de Russen heroverden, verscheen op het Telegram-platform een merkwaardige tekst.
Jack London was een veelschrijver én avonturier. Zijn omzwervingen overtuigden hem van de noodzaak van een socialistische samenleving, een idee dat hij verwerkte in zijn boeken.