De biograaf is niet meer: eresaluut aan Jan Fontijn
De kunst van het opkijken naar de groten uit de literatuur
Jan Fontijn.
foto © Neerlandistiek.nl
Jan Fontijn, Nederlands biograaf van grootheden als Stendhal en Carry van Bruggen, is niet meer. Van liefdesgeluk en bescheiden verwondering.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementOp 6 januari overleed in Amsterdam Jan Fontijn, neerlandicus en literatuurwetenschapper van opleiding en beroep, maar auteur van een oeuvre dat veel van zijn collega’s in zijn blijvende schaduw plaatst. Hij werd net geen 86.
Fontijn zal in zijn vakgebied vooral herinnerd worden als voorbeeldig biograaf. Zijn tweedelige Het leven van Frederik Van Eeden (1990 en 1996) is, voor wie zich aan het genre wil wagen, nog steeds een maatstok die ontzag en bewondering opwekt.
Tedere verwondering
In NRC werd Fontijn naar aanleiding van zijn overlijden de godfather van de Nederlandse biografie genoemd. Het woord roept onbedoeld (Marlon Brando! Al Pacino!) het tegendeel op van de persoonlijkheid die de man was. Hij was bescheiden over eigen kunnen, zelden straffend in uitspraken over anderen en met een tedere verwondering kijkend naar de levens die hij beschreef en doorgaans ook vierde.
Fontijn was niet alleen de biograaf van Van Eeden, vooral bekend van De kleine Johannes en De koele meren des doods. Hij schreef in het begin van zijn carrière ook over de levens van Frans Coenen en Carry van Bruggen, twee auteurs uit hetzelfde fin-de-siècle als schrijver-arts Van Eeden.
Theorie en praktijk
De overgang van de negentiende naar de twintigste eeuw was de periode waar Fontijn zich het best thuis in voelde: een tijdperk van melancholie, van een schoonheidsstreven dat uitstraalde dat de strijd tegen de lelijkheid voorgoed verloren was. Een tijdperk ook waarin het geloof in de kunst een tanende religie was, zij het een die voor overtuigde kunstminnaars een bron van inspiratie bleef. Fontijn herkende en beleed datzelfde geloof.
In 2015 publiceerde hij zijn terecht geroemde biografie van Jacob Israël de Haan, de broer van Carry van Bruggen. De Haan was ook schrijver (van Pijpelijntjes, de eerste openlijk homoseksuele Nederlandstalige roman) maar vooral journalist en bekend voorvechter van de Joodse zaak. Hij werd in 1924 in Jeruzalem vermoord, naar men aanneemt op bevel van een club zionisten.
Dat de biografie Fontijns lijfgenre was blijkt ook uit de talrijke opstellen die hij wijdde aan de theorie en praktijk ervan. Met De Nederlandse schrijversbiografie (1992) en Broeders in bedrog: de biograaf en zijn held (1997) publiceerde hij twee boeken die verplichte lectuur mogen zijn voor wie het genre overweegt. De boeken misstaan ten andere niet naast inleidende studies van internationale vakbroeders en -zusters als André Maurois, Richard Holmes en Hermione Lee.
Heldenleven
De ondertitel van Broeders in bedrog geeft het al aan: Jan Fontijn schreef het liefst en het best over individuen naar wie hij opkeek. Dat blijkt ook uit het boek dat enige maanden voor zijn dood verscheen: Stendhal. Een zwervende gelukzoeker. Een echte biografie is dat nieuwe boek niet, wel een essayerend onderzoek naar de band tussen het werk en de persoonlijkheid van de achttiende-eeuwse schrijver, die vooral bekend is door de romans Le Rouge et le Noir en La chartreuse de Parme en het lange essay De l’amour.
Dat Fontijn meer dan zomaar een boontje heeft voor Stendhal, wisten de lezers van zijn werk al: in de in 2011 verschenen bundel Opgebouwd uit hetzelfde staat een mooi stuk over de band tussen Stendhal en zijn jongere zus Pauline. In die bundel heeft Fontijn het over bekende broers en zussen in de literatuurgeschiedenis. (Ook Carry van Bruggen en Jacob Israël de Haan passeren er de revue: eens een held, altijd een held bij Fontijn.)
De schok van de herkenning
Het vroegere stuk over Stendhal en zijn zus begint op dezelfde manier als Fontijns nieuwste en dus ook laatste boek: bij de colleges van de Amsterdamse historicus Jacques Presser die de auteur aan het begin van de jaren zestig volgde. Die lessen over ‘egodocumenten’ (de term is van Presser, hij slaat op teksten waarin schrijvers het expliciet over zichzelf hebben) zorgden ervoor dat de jonge Fontijn alles wou lezen wat deze Stendhal (echte naam: Henri Beyle) ooit schreef.
Fontijns affiniteit met Stendhal heeft veel te maken met een gedeeld trauma: beiden verloren ze vroeg de moeder die ze doodgraag zagen. In zijn vorige boek — het in 2019 verschenen Moederskinderen, waarin het gaat over de band tussen moeders en zonen in het werk en leven van bewonderde auteurs — komt Stendhal meteen ter sprake. ‘Ik was verliefd op mijn moeder’, schrijft Stendhal in zijn autobiografie. Fontijn typeert zijn lectuur van het boek als ‘de schok van de herkenning’.
Een betere lezer
Biografieën zeggen niet alleen iets over de gebiografeerde maar ook over de biograaf, zo schrijft Fontijn in een van zijn essays over het genre. In zijn boek over Stendhal komt Fontijn zelf maar een paar keer op de voorgrond, en wanneer hij dat doet gaat het over momenten en gebeurtenissen in zijn leven die we van eerder werk al kenden.
Zijn grote liefde voor zijn moeder vermeldde ik al, net als het belang van zijn studententijd. De liefde voor de moeder gaat samen met een lastige verhouding tot de vader (dat is ook bij Stendhal trouwens zo). In eerdere werken wees Fontijn wel eens op de jarenlange psychoanalyse die hij onderging: die maakte van hem een beter lezer en een betere biograaf, wist hij, mogelijk ook een beter mens.
Liefdesgeluk
Fontijn toont zich in zijn boeken ook in een erg herkenbare stijl, die evenzeer een affiniteit met Stendhal vertoont. Dan doelen we op het belang van de precisie van formulering, een natuurlijkheid die je bij het lezen doet geloven dat je naar iemand luistert die aan het spreken is. Maar in tegenstelling tot Stendhal is Fontijn niet de man van de grote emoties: die heeft hij zeer zeker (dat blijkt uit zijn scherpe gevoeligheid voor het innerlijke leven van degenen wiens leven hij beschrijft), maar ze hoeven niet zo geopenbaard te worden.
Geluk en liefde: dat zijn de centrale thema’s bij Stendhal. Het streven naar de samenhang ertussen (liefdesgeluk met andere woorden) is het opperste ideaal, dat in het geval van Stendhal zo lastig te bereiken leek. Fontijn gaat in op de vele liefdes van Stendhal, en de vele mislukkingen van de liefde. Juist daarom is De l’amour wellicht het boek der boeken over het onderwerp. Stendhals analytische kennis van de liefde was zo groot dat zijn praktische ervaring ermee wel gering moest zijn.
Echtpaar
Jan Fontijn van zijn kant kende het liefdesgeluk als geen ander. Met schrijfster Charlotte Mutsaers vormde hij een uitzonderlijk paar dat niet uit twee wederhelften bestond, maar onlosmakelijk één was. De lezers van Jan Fontijn verliezen de auteur, maar hebben zijn boeken nog. Voor Charlotte Mutsaers is het verlies oneindig veel groter en zijn die boeken wellicht een schamele troost.
Bij het lezen van Stendhal. Een zwervende gelukzoeker moest ik voortdurend aan Roland Barthes denken, die over de auteur van De l’amour ook onvergetelijke bladzijden schreef. De laatste tekst die Barthes ooit schreef — ‘Verwoorden waar je van houdt, is tot mislukken gedoemd’ — ging ook over Stendhal, en over diens obsessie met Italië, land van de moeder, van de muziek en van de liefde. Dat ook Fontijns laatste publicatie over Stendhal gaat, is een mooi toeval. De auteur moeten we voortaan missen, dit mooie en warme boek gelukkig niet.
Jürgen Pieters doceert literatuurwetenschap en 'Creative criticism' aan de Universiteit Gent. Recent verschenen 'Literature and Consolation' (Edinburgh University Press) en 'Een boekje troost' (Borgerhoff & Lamberigts). Hij werkt aan een nieuw boek over lezen in contexten van zorg.
De lotgevallen van Don Quichot lijken ‘wreed grappig’, maar kunnen evengoed een toonbeeld van zelfopoffering uit een verloren gegane wereld zijn.
‘De papieren krant bestaat nog, maar je voelt aan alles dat dat niet zo lang meer gaat duren’, meent Jonathan Hendrickx.