De smet op Schmitt
Hoe Carl Schmitts 'begrip van het politieke' verkeerd geïnterpreteerd werd
Een jonge Carl Schmitt.
Carl Schmitt was een katholiek-conservatieve staatsdenker. Zijn werk wordt vaak gelezen als een aanval op de democratie, maar zijn begrip ‘vijand’ is geen morele categorie. Hem gaat het over de mogelijkheid om met iemand een vreedzame collectieve eenheid te vormen.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementWeinig beroepspolitici komen nog verder dan holle frasen als ‘bruggen bouwen’, ‘verbinden’ en ‘strijden tegen de polarisering’, wanneer het gaat over de samenlevingsproblemen in de Europese democratieën. Diezelfde politici prijzen vervolgens de democratische politiek – clichématig – als het georganiseerde meningsverschil. Een contradictio in terminis? Of is politiek altijd een spanningsveld tussen consensus en conflict, verbinden en bestrijden? Als er een gelijkenis is met het tweede en derde decennium van de vorige eeuw, dan is het wel dat dit probleem zich opnieuw stelt. Daarin verschilt de democratie vandaag in haar essentie niet van de Weimarrepubliek (Duitsland van 1919 tot 1933). Net daarom is Carl Schmitt met zijn werk ‘Der Begriff des Politischen‘ (1927) tot op vandaag de uitdagende gesprekspartner voor wie zichzelf als liberaaldemocraat beschouwt. Al ging het toen niet over ‘bruggenbouwen’, maar, fundamenteler, over de tegenstellingen tussen consensus en conflict, eenheid en pluralisme, vrede en oorlog. In ‘Schmittiaanse’ terminologie kort gevat: de tegenstelling tussen vriend en vijand.
Katholiek-conservatief
Het vijftig bladzijden tellende ‘Der Begriff des Politischen’ had alles wat nodig was om uit te groeien tot wat wij onder een ‘klassieker’ verstaan. Aan de ene kant is de boodschap zodanig vernieuwend, dat ze in de discussie over dezelfde thematiek niet meer weggedacht kan worden. Aan de andere kant lijkt het slechts weer te geven wat eenieder herkent als een vanzelfsprekendheid, maar wat om onverklaarbare redenen nog niet was neergeschreven. Men denke maar aan de Il Principe van Machiavelli. Maar klassieke werken dragen ook lasten met zich mee: eenzelfde heldere inhoud wordt zodanig verschillend geïnterpreteerd dat hij een eigen leven begint te leiden.
Dat geldt zeker voor de Duitse constitutionalist Carl Schmitt (1888-1985), wat gelet op zijn keuzes in 1933 ook niet onverklaarbaar is. Wie in 1933 bij de nationaalsocialistische partij (NSDAP) aansluit vanuit de hoop de orde en het staatsgezag te herstellen, en voordien had opgeroepen om de ‘vijand te benoemen’, mag zichzelf aan heel wat vijandschap verwachten.
Zijn werken uit de periode van de eerste Duitse democratie (Weimar) worden daarom vaak gelezen als een aanval op de democratie, niet als een verdediging ervan. De waarheid ligt waarschijnlijk in het midden. Men lijkt steevast immers te vergeten dat Schmitt al in 1936 gedwongen werd de partij te verlaten. De Duits-joodse filosofe Hannah Arendt verklaarde dit heel nuchter als volgt: eenmaal de nationaalsocialistische heerschappij bestendigd was, hoefden de nieuwe machthebbers geen beroep meer te doen op een katholiek-conservatieve staatsdenker, wiens eigenlijke denken fundamenteel inging tegen de ideologie van het nationaalsocialisme.
Misvatting
Toch heeft deze periode van drie jaar, van 1933 tot 1936, blijvend een smet geworpen op het werk van Schmitt. De wijze waarop dit gebeurt, of het simplisme waarmee, doet de genuanceerde denker die hij was oneer aan. Een voorbeeld daarvan is een programma op de Duitse openbare omroep (ARD). Daar ging het over “Der Feind, den es zu vernichten gibt” (de vijand die vernietigd moet worden). De kern van elke misinterpretatie van Schmitts denken komt hier tot uiting. Vijandschap is volgens Schmitt namelijk geen normatief concept: het is niet iets wenselijks in morele zin. En nog minder gaat het om het vernietigen van de vijand. Vanuit deze misvatting kunnen we hieronder kort de kernboodschap van Der Begriff des Politischen uiteenzetten, hoewel dit omwille van de complexiteit en gelaagdheid van het werk steeds dreigt een simplificatie te zijn.
Pluralisme
Schmitt vertrekt vanuit de vaststelling dat pluralisme een ‘empirische werkelijkheid’ is. Elke politieke gemeenschap kent een verscheidenheid aan groeperingen met tegengestelde belangen. De vraag die hem reeds op jonge leeftijd fascineerde was, hoe er desondanks toch zoiets kan bestaan als een orde, een eenheid in deze veelheid. Dat is volgens Schmitt de historische prestatie van de staat, en in Der Begriff des Politischen werkt hij dit theoretisch uit. We bespreken hier de staatsinterne context, hoewel dit ook in de tussenstatelijke relaties geldt.
Politiek, als het onderscheid tussen vriend en vijand, is niet minder dan de vaststelling van het maatschappelijke pluralisme. Maar niet het pluralisme an sich is bepalend, wel de intensiteit waarin dit bestaat: de mate van associatie en dissociatie tussen deze groepen. Pluralisme houdt dus steeds het gevaar in van een dissociatie, in zijn uiterste vorm de ontaarding in een gewelddadig conflict, een burgeroorlog. Om aan deze bellum omnium in omnes, de oorlog van allen tegen allen te ontkomen, zal de mens zich associëren met wie hij vreedzaam kan samenleven. Die associatie veronderstelt een dissociatie tegenover wie niét tot zijn groep behoort, de vijand. Nu zal de ‘liberale’ lezer reeds de wenkbrauwen fronsen: groepsvorming, de exclusiviteit die elk collectief noodzakelijk veronderstelt. De liberaal daarentegen, stelt de Spaanse filosoof Ortega y Gasset, verkondigt de bereidheid om met de vijand samen te leven. Maar hier zit de klassieke misvatting, zoals hierboven reeds kort aangegeven. De vijand is geen vijand in de morele zin, zegt Schmitt duidelijk. Anders dan mogelijk in ons dagelijks begrip van vijandschap, is de politieke vijand helemaal niet goed of slecht, nuttig of onnuttig. Het gaat louter om die persoon met wie een collectief vormen onmogelijk is, en dat kan op zowat elke grond zijn: cultureel, religieus, economisch enzovoort. Vijandschap veronderstelt dus helemaal geen waardeoordeel. Sterker nog: het gaat om de publieke vijand, niet de private vijand, in het Latijn hostis en niet inimicus. De vijand is dus niet wie ikzelf beschouw als vijand, maar diegene die de existentie van de eigen associatie fundamenteel bedreigt, wat de permanente mogelijkheid van de ontaarding in een gewelddadig conflict inhoudt. Het individu neemt dus niet het heft in eigen handen. ‘Hebt uw vijanden lief’, het christelijke gebod, spreekt van inimicus, en ontslaat dus niet van de plicht respectvol tegenover de private vijand te zijn. Het is net de staat, die omwille van de publieke vrede, het monopolie op de publieke vijandschap moet handhaven.
Oorlog en vrede
Politiek wordt dus in haar essentie bepaald door oorlog en vrede. Dat onze geschiedenis door deze concepten gevormd is, wist de Griekse filosoof Herakleitos al, die stelde dat ‘strijd de vader is van alle dingen’. Het is dan ook duidelijk dat pluralisme, vanuit de vaststelling dat dit tot conflict leidt, volgens Schmitt niet nastrevenswaardig is. Pluralisme is geen doel op zich. Als opmerkelijk voorbeeld vermeldt hij dat in duizend jaar conflict en strijd tussen christenen en moslims, geen van hen eraan gedacht heeft uit liefde voor elkaar samen te leven. Dat dit toch gebeurd is, zou Schmitt vandaag duiden als een ontkenning van het politieke, eigen aan het liberale denken. Er is volgens het liberalisme geen vijandschap, we zijn hoogstens elkaars concurrent in economische zin, of discussiepartner in ethische kwesties. ‘Niet nastreven van’, betekent niet de vernietiging van iets willen, integendeel. Schmitt beschouwt oorlog noch als doel, noch als middel, maar louter als een menselijke realiteit. Een realiteit die vermeden moet worden (in de mate van het mogelijke). Schmitt wil dus, anders dan vaak beweerd wordt, op constructieve wijze aan de slag met de realiteit van het maatschappelijke pluralisme. En dat is voor hem de vraag beantwoorden hoe de vrede en stabiliteit bewaard kan blijven.
Machtsmonopolie
Zoals gezegd kwam idealiter het monopolie op het politieke toe aan de staat. De staat is de ‘politieke eenheid’. Schmitt beschouwt de staat als een tijdsgebonden concept. De Grieken kenden hun polis, de Romeinen hun imperium, maar geen staat. De staat die Schmitt in gedachte heeft, kwam voort uit de confessionele burgeroorlogen tussen protestanten en katholieken in de 16de en 17de eeuw. De christelijke eenheid was gebroken, en de grote politieke denkers uit die periode, Jean Bodin en Thomas Hobbes voorop, pleitten voor een nieuwe eenheid: de soevereine staat. De staat garandeerde voortaan de politieke eenheid met macht, niet op grond van een gemeenschappelijke religie0: ‘auctoritas, non veritas facit legem’, niet de waarheid maar het gezag stelt de wet. Al is het een feit dat ook in die periode pluralisme eerder als te vermijden, dan als te bewerkstelligen gold. Onder het adagium ‘cuius regio, eius religio’, wiens streek, diens religie, koos de monarch welke religie in hoofdzaak aan de staat verbonden bleef. Maar het is een niet te ontkennen succes van de staat, dat hij met politieke macht intern de vrede kon bewaren. De staat handhaaft met andere woorden de tolerantie tussen groepen, want op de individuen zal men niet moeten rekenen, aangezien deze van nature uit eerder naar het omgekeerde neigen. Dit machtsmonopolie was voor de Duitse socioloog Max Weber het wezenskenmerk van de moderne staat, en in feite neemt Schmitt zijn gedachte over. Zijn staatsopvatting is dus veeleer de uitdrukking van een lange Europese traditie, dan dat het de wegbereider zou zijn van het nationaalsocialisme (dat overigens niet het concept staat aanhing, maar wel dat van een dynamische ‘volksgemeenschap’.
Natie
De staat is volgens Schmitt uiteindelijk de hoogste vorm van ‘vriendschap’, van een solidaire associatie van mensen. Nu is de macht van de staat vanzelfsprekend niet onbeperkt. Zonder instemming van zijn onderdanen zal de staat niet blijvend het monopolie op het politieke kunnen handhaven. De vrede berust dus niet alleen op macht, maar ook op een collectief gevoel van verbondenheid. Ook hier zullen veel liberalen steigeren. De roep naar eenheid zal volgens velen snel uitmonden in onverdraagzaamheid, en nog sterker in totalitarisme. Maar ook hier toont Schmitt zich toleranter dan velen zouden vermoeden. Deze verbondenheid berustte volgens Schmitt niet op raciale gronden, dat hij als ‘morphologische Spekulationen‘ omschreef. De verbondenheid berust op het willen behoren tot het collectief, tot de politieke eenheid. Dat is dus louter en alleen op grond van de wil naar ‘rust, vrede en veiligheid’. Die wilseenheid is de natie. Ernest Renan omschreef dit op beroemde wijze als “le désir clairement exprimé de continuer la vie commune”, het is een “plébiscite de tous les jours”. De duidelijk uitgedrukte wens om door te gaan met het gemeenschappelijke leven, is de volksraadpleging van elke dag.
De natie is in de eerste plaats inclusief. Vreedzaam samenleven komt in eerste instantie voort uit de tolerantie ten opzichte van het maatschappelijke pluralisme, en ook uit het succes waarmee de staat deze groepen tegen elkaar beschermt, en laat deelnemen aan het democratische spel. Maar Schmitt maant wel aan tot realisme. De natie is gegrond op burgerschap, niet op mens-zijn. Men is dus citoyen, niet homme. Maar zoals gezegd, elke associatie veronderstelt ook een dissociatie, een vijand. Wie dit ontkent – volgens Schmitt doet het liberalisme dat – zal geen universele vrede bereiken en ook geen politieke eenheid op globaal niveau. Tot nog toe is de natie de hoogste vorm van menselijke solidariteit, en geen enkel alternatief heeft werkelijk bewezen dat het op duurzame wijze dezelfde stabiliteit en vrede kan garanderen. In het licht van de huidige migratiecrisis, moet een sereen debat deze idee in beschouwing nemen. Velen neigen ertoe alles te herleiden tot een discussie over mensenrechten. En mensenrechten verdienen ook zeker hun plaats, maar men kan niet ontkennen dat er een politieke dimensie is, namelijk: wie behoort tot onze democratie. Die dimensie kan niet door mensenrechten worden ‘geneutraliseerd’.
Grondwet
Met ‘Der Begriff des Politischen‘ heeft Schmitt zijn plek ingenomen in de geschiedenis van het politieke denken. Maar Schmitt was niet in de eerste plaats een ‘political thinker’ zoals de Anglo-Amerikaanse academici wel eens doen uitschijnen. Dit enkele werk op zelf over-analyseren, los van zijn andere werken, leidt niet tot meer inzicht in zijn denken. Zelf noemde Schmitt zich steeds jurist, en ook dit werk heeft welbeschouwd in de eerste plaats een juridische betekenis. Zo schreef hij dit één jaar voor zijn magnum opus ‘Verfassungslehre‘. Daaruit volgt dat een grondwet altijd een politieke eenheid veronderstelt. Opdat een grondwet kan gelden, moet er een stabiele orde voorhanden zijn. Velen geloven daarentegen de grondwet als de verbindende factor te kunnen beschouwen, de ‘overlapping consensus’. Dat is ook niet zonder recht of reden. Een grondwet beschermt het pluralisme en de vrijheid van het individu. Maar net daaruit moet men ook durven afleiden dat ze geen collectieve eenheid garandeert. Hegel zou dit negatiever omschrijven. Het individuele egoïsme dat de burgerlijke maatschappij regeert, leidt niet tot een echte ‘Allgemeinheit’, waarin individu én gemeenschap op een vrijheidsvolle en rationele (!) wijze een eenheid vormen.
Tags |
---|
Student. Publiceerde over het vrijheidsbegrip bij Schmitt in Jura Falconis.
Wat humanisme precies inhoudt, is moeilijk sluitend te definiëren. Een blik op het denken van één van Europa’s laatste grote humanisten
‘Het bloed dat vloeit kleeft aan de handen van Hamas’, zegt de Israëlische ambassadeur in België. Maar hoe moet het verder? Een gesprek.