JavaScript is required for this website to work.
Politiek

Grenzen aan het democratische relativisme

De formule van Gustav Radbruch

Arvid Rochtus2/7/2019Leestijd 5 minuten
Gustav Radbruch

Gustav Radbruch

foto ©

Sommigen menen dat vandaag net als in de jaren 1930 de democratie onder druk staat. Gelukkig leerde Gustav Radbruch ons wetten te te toetsen

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Het politieke denken van de burgerlijke humanisten, die opgroeiden in een van de glansperiodes van Europa, de periode 1860-1914, was niet opgewassen tegen de omwentelingen van de 20ste eeuw. De gevolgen zijn bekend: Europa is voorgoed veranderd. De twee wereldoorlogen hebben een nieuwe wereld gevormd, een wereld waarin Europa niet langer de drijvende kracht is. Tot 1945 was Weltgeschichte een Europese aangelegenheid, vandaag ondergaat Europa de weltgeschichtliche ontwikkelingen.

1933, een vermijdbaar scenario?

Over de oorzaken van de Eerste Wereldoorlog lopen de meningen nog uiteen. Een eenduidige verklaring is niet te vinden. Was het nationalisme, imperialisme of zelfoverschatting en 19de-eeuws optimisme? Wellicht gaat het om een veelheid aan factoren. En hoewel diep tragisch, dat Europa zichzelf op een hoogtepunt ten val brengt, toch heeft de Eerste Wereldoorlog iets onvermijdelijks. Het lijkt alsof het teveel aan energie bij de verschillende grootmachten wel moest eindigen in een militaire confrontatie.

Anders ligt het bij de Tweede Wereldoorlog. Deze is het gevolg van zijn voorganger. Het Verdrag van Versailles, 100 jaar geleden ondertekend, was geen basis voor een stabiel Europa. Bovendien heeft het de slaagkansen van de Weimarrepubliek (1919-1933) sterk ondermijnd. Misschien is de verklaring voor de Tweede Wereldoorlog daarom eenduidiger, toch heerst net meer een gevoel dat hij vermeden had kunnen worden. Hadden de Duitse democratische krachten in 1933 hun lot niet uit handen gegeven, met de benoeming van Adolf Hitler tot Reichskanzler, dan had de geschiedenis wellicht een fundamenteel ander verloop gekend. Waarom voorzagen ze niet de ware aard van het nationaalsocialisme? Waren andere, democratische alternatieven mogelijk?

Die vragen houden ons nog steeds bezig, temeer omdat door velen parallellen getrokken worden met de jaren ’30. De vrees bestaat ook vandaag dat de democratie van binnenuit, via de legale weg, ondergraven wordt. Toch gaat die vergelijking slechts beperkt op. De tijden zijn fundamenteel veranderd, net zoals ons denken over de democratische orde, en dit laatste net door wat 1933 ons heeft geleerd. Die ontwikkeling laat zich illustreren aan de hand van het denken van Gustav Radbruch (1878-1949), een van de protagonisten van de Weimarrepubliek, die minister van Justitie was, maar vooral ook als rechtsfilosoof bekendheid geniet.

De opstand van de massa

Gustav Radbruch was sociaaldemocraat, maar zoals zovelen van burgerlijke huize. Radbruch kwam uit Lübeck, de Noord-Duitse Hansestadt, die wereldberoemd werd als thuishaven van Thomas Mann. Geboren in respectievelijk 1878 en 1875 waren ze zelfs generatiegenoten, mogelijk hebben ze elkaar ook gekend. Ze werden alleszins grootgebracht met dezelfde burgerlijk-humanistische idealen. Maar Radbruch koos al gauw de weg van de sociaaldemocratie, Mann geraakte pas in de loop van de jaren ’20 overtuigd van de democratische waarden van de Weimarrepubliek.

Wie in het stabiele en welvarende keizerlijke Duitsland opgroeide en vervolgens de Weimarrepubliek beleefde, waande zich in twee werelden. Het was inderdaad zo dat de burgerlijke wereld grotendeels tot het verleden behoorde. Een nieuwe, bepalende actor was opgestaan in de revolutionaire nadagen van 1918: de massa. Deze kon de parlementaire democratie slechts moeizaam integreren. Dat was ook een algemeen aanvoelen. In die zin bood voor velen, ook democraten, het Italiaanse fascisme een interessant studieobject. De sociaaldemocratische staatsrechtgeleerde Hermann Heller, die als uitzondering steeds consequent de Weimarrepubliek verdedigd heeft, zei in zijn bekende studie Europa und der Faschismus (1931): ‘Wir haben allen Grund, uns die Frage vorzulegen, was der Faschismus dem politisch erkrankten Europa zu sagen hat.’ (‘We hebben er alle reden toe, ons met de vraag bezig te houden wat het fascisme te vertellen heeft aan een ziek geworden Europa’)

Er was aldus een zoektocht naar nieuwe democratische vormen, die erin moesten slagen de massa te integreren in de staat. Max Weber, die in de Eerste Wereldoorlog nog vurig voor het parlementarisme pleitte, kwam uiteindelijk tot het besluit dat slechts een charismatische, ‘caesaristische’ leider die opgave kon vervullen. Bij Carl Schmitt zien we eenzelfde poging om sterk leiderschap een democratische grondslag te geven. Maar globaal genomen bleef een voldragen antwoord uit. De burgerij slaagde er niet in de oude ideeën en idealen te verlaten; ze was bereid, in naam van de democratie, haar lot te ondergaan.

Democratisch relativisme

Wat recht is en wat een democratie is, zijn vragen die niet van elkaar te onderscheiden zijn. Zeker eind 19de, begin 20ste eeuw berustten deze op eenzelfde grondslag: het relativisme. Het recht dat de uitkomst was van de parlementaire procedure was recht louter en alleen omdat het deze procedure heeft doorlopen. De legaliteit volstond. Wat uiteindelijk de inhoud was, daarover kon slechts een moreel of ideologisch oordeel volgen, dat onverenigbaar is met het recht. Maar ook wie in het parlement zetelde, kon niet a priori geweerd worden. Want, zo zei Radbruch:

Denn der Relativismus ist die gedankliche Voraussetzung der Demokratie: sie lehnt es ab, sich mit einer bestimmten politischen Auffassung zu identifizieren, ist vielmehr bereit, jeder politischen Auffassung, die sich die Mehrheit verschaffen konnte, die Führung im Staate zu überlassen, weil sie ein eindeutiges Kriterium für die Richtigkeit politischer Anschauungen nicht kennt …‘ (‘Want het relativisme is de geestelijke vooronderstelling van de democratie: zij wijst het af om zich met een bepaalde politieke opvatting te identificeren, ze is veeleer bereid aan elke politieke opvatting, die zich een meerderheid kon verschaffen, de leiding van de staat over te laten, omdat ze een duidelijk criterium voor de juistheid van politieke visies niet kent …’)

Schmitt zei daarover nuchter in 1932, dat elke eerstvolgende meerderheid de democratie zelf kon wegstemmen evenals de grondwet in zijn geheel. En ook Joseph Goebbels kondigde in de Reichstag aan deze ‘legale weg’ te zullen bewandelen; met het bekende resultaat van 1933 tot gevolg. Het is niet zo dat de democraten dit niet voorzagen. Maar ingrijpen kon niet, dan zou de democratie in elk geval verloren zijn.

De ‘Radbruchsche Formel’

Na 1945 kwam Radbruch terug op deze denkvorm, die weerloos bleek tegen elk wetgevend initiatief van de nationaalsocialistische partij (NSDAP), zoals bijvoorbeeld de rassenwetten van Nürnberg (1935): ‘Der Positivismus hat in der Tat mit seiner Überzeugung ‘Gesetz ist Gesetz‘ den deutschen Juristenstand wehrlos gemacht gegen Gesetze willkürlichen und verbrecherischen Inhalts.’ (‘Het positivisme heeft inderdaad met zijn opvatting ‘de wet is de wet’ de Duitse juristengilde weerloos gemaakt tegen wetten met een willekeurige en misdadige inhoud’.

Er is met andere woorden een nieuw, meer inhoudelijk criterium nodig. Maar een inhoudelijk criterium leidt tot rechtsonzekerheid, aangezien nooit volledig objectief kan worden bepaald wat inhoudelijk wel en niet kan. Wanneer is bijvoorbeeld een wet onrechtvaardig?

Radbruch kwam met een formule, de naar hem genoemde ‘Radbruchsche Formel’. Vertrekkende van het conflict tussen rechtszekerheid en rechtvaardigheid, kwam hij tot het besluit dat wanneer ‘der Widerspruch des positiven Rechts ein so unerträgliches Mass erreicht, dass das Gesetz als “unrichtiges Recht” der Gerechtigkeit zu weichen hat.‘ (‘ … de contradictie van het positieve recht een zo ondraaglijk niveau bereikt dat de wet als “onjuist recht” te wijken heeft voor de rechtvaardigheid’). Een zekere terughoudendheid is met andere woorden geboden, maar wanneer de grenzen van de rechtvaardigheid zodanig geschonden worden, moet een rechter deze wet naast zich neerleggen. Scherper kon, zo was Radbruch zich ook bewust, deze grens niet getrokken worden.

Renaissance van het natuurrecht

Radbruch stond met zijn denken niet alleen. De Bondsrepubliek Duitsland beleefde een ware Naturrechtrenaissance. Ook de nieuwe grondwet was gericht op het vermijden van de fouten uit het verleden. Een grondwettelijk hof, het Bundesverfassungsgericht, werd opgericht, dat wetten kan toetsen aan grondrechten, partijen kan verbieden, en zelfs toeziet op grondwetswijzigingen. Het parlement kan de grondwet niet geheel wijzigen, het blijft gebonden aan een onveranderlijke kern (art. 79, lid 3 Grundgesetz). Vandaag heeft men dus een model dat een scenario van 1933 moeilijker denkbaar maakt. De keerzijde van de medaille is dat de macht nu voor een groot deel bij rechters ligt. Dat maakt zeker de hoogste rechtspraak meer en meer politiek. Want wanneer is een wet strijdig met een grondrecht, hoe kan dit exact en dus objectief bepaald worden?

Naast de institutionele wijzigingen heeft het moderne democratie- en rechtsdenken een meer inhoudelijke opvatting, die durft waardeoordelen te vellen, met ook hier de mogelijke negatieve gevolgen. Altijd moet immers geprobeerd worden zoveel mogelijk relativistisch te zijn, en slechts wanneer echt noodzakelijk kunnen a priori inhoudelijke veto’s gesteld worden. Voor dat evenwicht heeft ook Radbruch steeds gepleit. De democratie is met andere woorden een spanningsveld tussen relativisme en verabsolutering.

In 1949, 70 jaar geleden, stierf Gustav Radbruch. Hij heeft niet meer kunnen meemaken hoe zijn formule enkele jaren later ingang vond in de rechtspraak van het Bundesverfassungsgericht.

Student. Publiceerde over het vrijheidsbegrip bij Schmitt in Jura Falconis.

Commentaren en reacties