Hans-Georg Gadamer en de traditie van het Europese humanisme
Hans-Georg Gadamer in gesprek met Wasili Lepanto
foto © Leena Ruuskanen (CC-BY 3.0)
Wat humanisme precies inhoudt, is moeilijk sluitend te definiëren. Een blik op het denken van één van Europa’s laatste grote humanisten
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementEuropa moet zich meer dan ooit bezinnen over de eigen humanistische grondslagen. Daarmee is niet de hedendaagse poging bedoeld om humanisme te verengen tot een humanitarisme, een onvoorwaardelijke en universele mensenliefde. Deze kunnen wel naast elkaar bestaan, elk met een eigen bestaansrecht. Wat humanisme nu precies inhoudt, is moeilijk sluitend te definiëren. Het humanisme heeft immers in de loop der eeuwen zo verschillende vormen aangenomen. Toch is een zekere benadering mogelijk vanuit een blik op het denken van een van de laatste grote humanistische denkers van Europa, Hans-Georg Gadamer (1900-2002).
Het lange leven van Gadamer moet hier noodzakelijk onbesproken blijven. Alle immense veranderingen die hij meemaakte, kunnen de basis vormen voor een geschiedenis van de vorige eeuw. Dat gaat van zijn eerste herinneringen — de intrede van de auto en elektrische verlichting, het zinken van de Titanic (1912) — tot zijn overlijden in het tijdperk van het internet en de computers. Om nog maar te zwijgen over alle sociale en politieke omwentelingen van Duitsland en Europa daartussen.
Humane wetenschappen en natuurwetenschappen
Relatief laat heeft Gadamer met zijn magnum opus Wahrheit und Methode (1960) een plek in de geschiedenis van de filosofie verworven. Met dit werk heeft Gadamer de humane wetenschappen, de ‘Geisteswissenschaften’, opnieuw een eigen bestaansrecht verleend. Of beter: trachten te verlenen. Want Gadamer leefde reeds in de hoogdagen van het moderne kapitalisme, waar deze ‘brodeloze wetenschappen’ ingingen tegen de economische wetmatigheden van een doorgedreven arbeidsspecialisatie.
Maar nog fundamenteler voor het denken van Gadamer is de dominante positie van de natuurwetenschappen. Deze zijn uitgegroeid tot de norm voor alle wetenschappen. Onze opvatting van objectiviteit en waarheid is vanuit de natuurwetenschappen gevormd. Al dan niet bewust passen we deze toe ook op de humane. En dat is een strijd die deze bij voorbaat gedoemd zijn te verliezen.
Begrijpen en verklaren
Het voortbestaan van de humane wetenschappen vereist daarom een eigen opvatting over objectiviteit en waarheid. Gadamer zet daarbij het werk voort van Wilhelm Dilthey (1833-1911), een groot, maar grotendeels vergeten filosoof. In zijn Einleitung in die Geisteswissenschaften (1883) onderscheidt Dilthey de natuurwetenschappen van de ‘Geisteswissenschaften’. Deze laatste zijn in essentie historische wetenschappen. Literatuur, filosofie, kunst of het recht, al deze uitingen van menselijk cultuurleven kunnen niet empirisch gemeten worden. Een empirisch onderzoek is niet in staat om deze in hun gehele complexiteit waar te nemen. Deze kunnen dan ook niet in causale verbanden ‘verklaard’, maar slechts in hun historische evolutie ‘begrepen’ worden. Dat is vanzelfsprekend een minder ambitieuze poging om tot kennis te komen. Het gaat om een werkelijkheid die, zoals Dilthey zegt, ‘wir nicht meistern, sondern zunächst begreifen wollen.’
Dit denken, de hermeneutiek, is des te interessanter in een tijd waarin het bestaan van cultuur vaak in vraag gesteld wordt. Noem dan de kenmerken die deze of een andere cultuur bezit, luidt het tegenargument meestal. Dat is echter een drogredenering, want wat zou het antwoord daarop moeten zijn? Een lijst met feiten of wetmatigheden die steeds van toepassing zijn? Het menselijke samenleven is een ‘geistige Tatsache’, met alle problemen van dien om tot objectieve kennis te komen.
Dat probleem wordt concreet bij Max Weber, een van de grondleggers van de sociologie. Deze studie van het menselijke samenleven is ontstaan in de nasleep van de hoogdagen van de natuurwetenschappen. De sociologie wordt daarom vaak voorgesteld als een empirische wetenschap. Maar Weber stond ook in de voetsporen van Dilthey. Zijn definitie van sociologie luidt dan ook als volgt: ‘Soziologie soll heißen: eine Wissenschaft, welche soziales Handeln deutend verstehen und dadurch in seinem Ablauf und seinen Wirkungen ursächlich erklären will.’ Begrijpen om zo te kunnen verklaren. Weber toont de complexiteit aan van de sociologie, die als ‘Wirklichkeitswissenschaft’ enerzijds streeft naar feitelijke exactheid, maar anderzijds niet zonder gevolg kan abstraheren van de historisch-sociale werkelijkheid in al haar complexiteit.
Een positief begrip van vooroordelen
Nu ging Dilthey nog niet ver genoeg volgens Gadamer. Dilthey begreep objectiviteit nog steeds als een zichzelf wegcijferen van datgene wat onderzocht wordt. Gadamer acht dit onmogelijk en hierin berust de kern van zijn denken. Humane wetenschappen veronderstellen steeds een historisch en dus ook subjectief begrijpen. Zijn denken grondt hij daarom op het probleem van de vooroordelen. Slechts wanneer we dit aanvaarden en ons hier van bewust worden, zetten we een eerste stap in een eindeloze zoektocht naar objectiviteit. Zo luidt de laatste alinea van zijn magnum opus:
‘So gibt es gewiss kein Verstehen, das von allen Vorurteilen frei wäre, so sehr auch immer der Wille unserer Erkenntnis darauf gerichtet sein muss, dem Bann unserer Vorurteile zu entgehen. […] Dass in ihrer Erkenntnis das eigene Sein des Erkennenden mit ins Spiel kommt, bezeichnet zwar wirklich die Grenze der >Methode<, aber nicht die der Wissenschaft. Was das Werkzeug der Methode nicht leistet, muss vielmehr und kann auch wirklich durch eine Disziplin des Fragens und des Forschens geleistet werden, die Wahrheit verbürgt.’
(‘Zo bestaat er zeker geen verstaan dat vrij van enig vooroordeel zou zijn, hoezeer ook altijd de wil van ons kennen er op gericht moet zijn de betovering van onze vooroordelen te ontlopen […] Dat in haar kennen het eigen zijn van de wetende mee betrokken geraakt, kenmerkt weliswaar echt de grens van de ‘methode’, maar niet die van de wetenschap. Wat het instrument van de methode niet presteert, moet veelmeer en kan ook werkelijk door een discipline van het vragen en het onderzoeken gepresteerd worden, een die waarheid garandeert.’)
De negatieve connotatie die het begrip vooroordeel oproept, toont de diepgaande invloed van de Verlichting aan. Een vooroordeel geldt als dogma, vergissing of onwetendheid. Zo omschrijft Gadamer het standpunt van de Verlichting als volgt: ‘Nicht Überlieferung, sondern die Vernunft stellt die letzte Quelle aller Autorität dar.’ De rede, en niet wat ons is overgeleverd uit het verleden of een religie, kan aanspraak maken op waarheid. Wie kan daartegen iets inbrengen? Wie stemt niet in met de oproep van Kant om de moed te hebben zelf te denken? Ook Gadamer, die vooroordelen opnieuw positief wil begrijpen, erkent deze oproep. Het punt is echter dat, wanneer elke vorm van autoriteit ontkend wordt, het Verlichtingsdenken zelf in een vooroordeel vervalt. Daarom komt het er op aan legitieme van illegitieme vooroordelen te onderscheiden.
Een voorbeeld daarvan is de traditie. De Romantiek bracht deze als tegenreactie op de Verlichting opnieuw in beeld. Nu gelden tradities als vormen van verstarring en onvrijheid. Maar, zo zegt Gadamer, het is niet omdat tradities gelden zonder rationele grondslag, dat deze per definitie onvrijheid impliceren. Integendeel. Het gaat niet zomaar om een vorm van bewaren, maar om een gekozen en deels bewust bewaren. Want tradities gelden niet wanneer niemand er voor kiest deze in stand te houden. Tradities zijn ook niet alleen voorbeelden voor het heden. Het kan ook gaan om een schrikbeeld of een zichzelf herkennen. In elk geval zijn ze meer aanwezig in ons denken dan we vaak zelf aannemen.
Het klassieke
Een ander en interessant voorbeeld is de het klassieke of ‘das Klassische’. Hier toont Gadamer zijn humanistisch gelaat. Anders dan tradities, die eender welke vorm kunnen aannemen, gaat het hier om een vorm van historische overlevering die tegelijk een normatieve lading kent. Klassiek is wat in zekere zin tijdloos geworden is. Het heeft de historische kritiek overleefd en blijft als een inhoudelijk ideaal gelden.
Dan denken we in de eerste plaats aan de idealen van het oude Griekenland. Dit is echter geen verlangen naar een terugkeer naar een ver verleden. Nooit zijn de Griekse idealen als dusdanig overgenomen. Steeds is het verbonden aan een hedendaagse invulling. Zo kan ook een nieuwe periode op haar beurt als ‘klassisch’ gelden. Denk aan het Duitse humanisme (± 1770-1830), ook wel de ‘Weimarer Klassik’ genoemd. Het gaat veeleer om de diepe overtuiging, dat de bloeiperiodes in de Europese geschiedenis volgden uit een spiegeling aan deze idealen, waardoor deze een eigen, inhoudelijk hoger niveau bereikten.
De Griekse idealen zijn het meest tastbaar in de kunst. ‘Edle Einfalt und stille Grösse’, zoals Johann Joachim Winckelmann deze definitief omschreef. Niet toevallig speelt kunst een centrale rol in de filosofie van Gadamer. Zijn Wahrheit und Methode begint met een lange uiteenzetting over kunst. Musea zijn volgens Gadamer het voorbeeld van de rol die kunst in de moderne tijd toekomt. Kunst krijgt nog een zekere rol, maar wordt tegelijk gescheiden van de andere sferen van het leven, en zo in een zekere sfeer van onwerkelijkheid ondergebracht. Verder knoopt hij aan bij Hegels duiding van het ‘Vergangenheitscharakter’ van de kunst. Daarmee bedoelt Hegel dat kunst haar vanzelfsprekendheid heeft verloren. In de Griekse wereld was kunst nog een deel van het goddelijke en overal aanwezig in de polis. Vandaag heeft kunst een rechtvaardiging nodig. Opnieuw is het niet de intentie van Gadamer om terug te keren in het verleden. Eerder tracht hij oude en moderne kunst met elkaar te verzoenen en de onderliggende eenheid te vinden.
Synthetisch-harmoniserend en analytisch-combinatorisch denken
Deze eenheid tussen heden en verleden, het bewuste en onbewuste, het enkele en het gehele doorkruist het hele oeuvre van Gadamer. De filosofie moet nog steeds deze zoektocht naar ‘das Ganze’ voortzetten en zich niet beperken tot louter onderzoek. Maar men kan dit ook algemener benaderen. Zo kunnen we vergelijken tussen het moderne en het postmoderne denken, ongeacht de inhoud, als twee verschillende denkvormen. In zijn interessante studie Der Niedergang der bürgerlichen Denk- und Lebensform, beschrijft de Griekse denker Panajotis Kondylis dit verschil. Waar het moderne denken gekenmerkt wordt door een synthetisch-harmoniserende aanzet, is het postmoderne denken daarentegen analytisch-combinatorisch.
De eerste denkvorm zoekt naar de eenheid in de veelheid. Het zoekt naar de gemene deler, de onderliggende wetmatigheid. Dit echter niet, en dat is toch essentieel om te benadrukken, door het individuele te ontkennen. Het postmoderne denken gaat daarentegen uit van het particuliere en gelooft dat elke combinatie mogelijk is. Zowat elke probleem van vandaag kan volgens mij vanuit deze tegenstelling worden begrepen.
‘Bildung’ en tolerantie
Niet toevallig begint Gadamer zijn Wahrheit und Methode met enkele ‘humanistische Leitbegriffe’, waaronder eerst het begrip ‘Bildung’. Dit betekent niet zomaar vorming in de zin van kennisvergaring. Het gaat erom, zoals Wilhelm von Humboldt het definieerde, ‘Soviel Welt als möglich in die eigene Person zu verwandeln.’ Gadamer definieert dit in navolging van Hegel als het steeds overstijgen van het bijzondere, het eigen beperkte perspectief, om zo het algemenere te bereiken. Dat veronderstelt een open houding tegenover andere perspectieven, zonder echter het eigene te miskennen. In eenzelfde zin definieert Gadamer tolerantie.
Dit alles gold vroeger als vanzelfsprekend, maar staat vandaag meer en meer onder druk. Het ideaal van de ‘Bildung’ heeft niet alleen het onderwijs verlaten, maar ook de publieke ruimte in haar geheel. Tolerantie wordt vaak misbegrepen als een onvoorwaardelijke deugd. Europa wordt als politieke eenheid dan weer losgekoppeld van zijn historische en culturele veelheid. Het loont daarom om deze traditie van het Europese humanisme te herontdekken, zonder daarbij blind te zijn voor de specifieke uitdagingen van vandaag.
Student rechten, met een brede interesse voor filosofie, literatuur en geschiedenis
Sommigen menen dat vandaag net als in de jaren 1930 de democratie onder druk staat. Gelukkig leerde Gustav Radbruch ons wetten te te toetsen
‘Het bloed dat vloeit kleeft aan de handen van Hamas’, zegt de Israëlische ambassadeur in België. Maar hoe moet het verder? Een gesprek.