De troost van de filosoof en het verlangen van de dichter
Constantijn Huygens met zijn ‘Sterre’, echtgenote Suzanna Van Baerle.
foto © Publiek domein
Wanneer de Nederlandse dichter Constantijn Huygens zijn vrouw verliest, probeert zijn vriend René Descartes hem te troosten.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementOp 10 mei 1637 verliest de Nederlandse dichter-diplomaat Constantijn Huygens zijn vrouw. Uit zijn in het Latijn geschreven dagboek weten we dat Suzanna Van Baerle die dag om half zes in de namiddag het leven liet. Een week later neemt Huygens samen met zijn vijf kinderen zijn intrek in het nieuwe huis op het Plein in Den Haag waarvan zijn echtgenote de bouw persoonlijk had overzien. ‘Helaas’, zo lezen we in het dagboek, ‘zonder mijn duifje’ — ‘sine mea turture’.
Petrarca achterna
Tien jaar eerder was Huygens met Suzanna in het huwelijk getreden. Op 6 april 1627, om precies te zijn. Het moment was heel bewust gekozen: exact 300 jaar nadat Petrarca zijn Laura voor het eerst zag, in een kerk in Avignon. Die ontmoeting leidde tot een stroom liefdesgedichten die in de westerse literatuur haar gelijke niet kent.
Zoals velen had ook Huygens een grote fascinatie voor Petrarca. De sonnetten voor Laura die verschillende Franse en Engelse auteurs uit de Renaissance inspireerden, zetten ook Huygens aan tot het volgen van een moeilijk te overtreffen voorbeeld.
Op de dood van Sterre
Huygens komt het dichtst bij Petrarca met het gedicht waarmee hij Suzanna onsterfelijk maakte: het bekende sonnet ‘Op de dood van Sterre’. Hij schreef het in januari 1638, een kleine negen maand na haar dood. Met als onvergetelijk openingsvers ‘Of droom ick, en is ’t nacht, of is mijn Sterr’ verdwenen?’
Natuurlijk droomde Huygens niet: Suzanna was er niet meer. Zijn kinderen waren hun moeder kwijt en hijzelf moest dringend zijn drukke taak als secretaris van stadhouder Frederik Hendrik weer opnemen. Die harde realiteit van de diplomaat Huygens was voor de dichter Huygens geen sinecure.
Cupio dissolvi
Met de titel ‘Cupio dissolvi’ (naar Paulus’ brief aan de Filipenzen) drukt Huygens het verlangen uit om bij zijn Sterre in de hemel te zijn: ‘ik verlang ernaar om opgelost te worden’. Net als Paulus wil Huygens van zijn lichaam loskomen en als ziel bij God zijn.
Al wist hij, net als Paulus, dat dat doodsverlangen ondergeschikt was aan het besef dat de taak op aarde nog lang niet af was. In Huygens’ sonnet aan Sterre is dat plichtsbesef niet letterlijk aanwezig, maar de Latijnse titel roept het voor de goede verstaander wel op: de kinderen zijn er nog, en ook het land moet worden gediend. (Onder die kinderen was overigens Huygens’ zoon Christiaan, de latere natuurwetenschapper die vandaag wellicht bekender is dan zijn dichtende vader.)
Troostbrief van een vriend
Een paar weken na het overlijden van Suzanna van Baerle ontving Huygens een troostbrief van zijn goede vriend René Descartes. Die verbleef sinds 1629 in Nederland. Huygens kende hem goed. Hij zorgde ervoor dat Descartes’ Discours de la méthode in het jaar van Suzanna’s overlijden gepubliceerd raakte.
Huygens kreeg veel troostbetuigingen bij het overlijden van zijn vrouw, maar die van de Franse filosoof springt er om allerlei redenen uit. Descartes is stellig: aangezien zijn vriend definitief de hoop heeft moeten opgeven dat zijn vrouw zou genezen, moet hij nu ook de wanhoop loslaten die zwakkere geesten ertoe zou verleiden zich over te geven aan hartzeer en andere rauwe emoties.
Nu Suzanna er niet meer is, schrijft Descartes, kan Huygens opnieuw gaan leven volgens de rede. In die rede kan hij bovendien de troostende logica vinden dat het overlijden van zijn vrouw onvermijdelijk was. Wat gebeurde, moest gebeuren, besluit Descartes, niet alleen omdat God het wou, maar ook omdat de natuur nu eenmaal zo in elkaar zit.
Gedachte in de marge
Wat Huygens precies voelde toen hij Descartes’ brief las, weten we niet. Was hij geraakt door de woorden van zijn vriend? Waren ze voor hem even afstandelijk-verstandelijk als ze vandaag voor ons zijn? Vond hij ze koud? Of moest hij toegeven dat Descartes in wezen gelijk had?
We weten wel dat Huygens meteen aan Petrarca moest denken. In de marge maakte hij immers in zijn goed leesbare handschrift een aantekening: ‘il desir vive, e la speranza e morta’ — ‘het verlangen leeft en de hoop is dood’.
Woorden uit sonnet 277 van Petrarca’s Liedboek: een van de gedichten die werden geschreven na de dood van Laura. Daarin beschrijft Petrarca hoe de dood van zijn geliefde hem troosteloos maakt. De hoop om Laura bij zich te hebben is voorgoed verdwenen, zegt hij, maar het verlangen naar haar blijft hevig. Het is die gedachte die Huygens tegenover de als troost bedoelde woorden van Descartes plaatst.
De filosoof en de dichter
Maar Descartes schrijft nog meer: ‘Het staat immers vast dat wanneer de hoop helemaal is weggenomen, ook het verlangen vermindert, of tenminste zijn greep lost en aan kracht verliest.’ De filosoof ziet het duidelijk anders dan de dichter: met de dood van de geliefde begint een rouwproces waarin het verlangen naar de geliefde onvermijdelijk afneemt.
Freud zal een kleine driehonderd jaar later in vergelijkbare termen over de rouw schrijven. Over de goede rouw althans: de minder goede rouw is in Freuds ogen die van de melancholicus, die er maar niet in slaagt zijn verlangen naar wat niet meer is onder controle te krijgen. Het blijvend verlangen naar wie dood is ziet Freud als de overwinning van de melancholie op het gezonde verstand.
De zwakkeren van geest
Descartes beseft maar al te goed hoe moeilijk Huygens het zal hebben met de redenering die hij in zijn troostbrief ontwikkelt. ‘Het is waar dat de zwakkeren van geest deze redenering helemaal niet weten te waarderen’, schrijft hij. De suggestie is duidelijk: Huygens behoort niet tot degenen die op momenten van een moeilijk verlies hun verstand niet terugvinden.
Als dichter heeft Huygens het niveau van Petrarca nooit gehaald, maar hij wilde wel graag om zijn literaire werk erkend worden. Met ‘Cupio Dissolvi’ heeft hij die erkenning zeker verdiend. Het is nog steeds een van zijn fraaiste gedichten. Op het einde van het sonnet kiest hij resoluut voor het blijvende verlangen, ook na de dood die alle hoop deed varen:
’K verlang in ‘teewigh licht te samen te sien sweven
Mijn Heil, mijn Lief, mijn Lijf, mijn’ God, mijn’ Sterr en mij.
Het verlangen van de dichter haalt het van de troost van de filosoof. De dichter heeft de liefde aan zijn kant, een liefde die door God zelf werd uitverkoren.
Tags |
---|
Jürgen Pieters doceert literatuurwetenschap en 'Creative criticism' aan de Universiteit Gent. Recent verschenen 'Literature and Consolation' (Edinburgh University Press) en 'Een boekje troost' (Borgerhoff & Lamberigts). Hij werkt aan een nieuw boek over lezen in contexten van zorg.
De lotgevallen van Don Quichot lijken ‘wreed grappig’, maar kunnen evengoed een toonbeeld van zelfopoffering uit een verloren gegane wereld zijn.
Amerikakenners Roan Asselman en David Neyskens bespreken de actualiteit aan de overkant van de oceaan.