Economisch liberalisme, onbekend en onbemind? (2)
Adam Smith: de achttiende-eeuwse moraalfilosoof die nog altijd als de theoretische grondlegger van het kapitalisme geldt.
foto © Wikimedia Commons
In deel 2 van zijn stuk over economisch liberalisme gaat Frank Boll dieper in op de fundamentele kenmerken van succesvolle systemen.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementIn deel 1 werden de bouwstenen en de resultaten van het liberalisme geschetst. In dit deel 2 wordt het met alternatieve systemen vergeleken en de nadruk gelegd op de manier waarop een falend concurrentiebeleid geleid heeft tot de degeneratie van het vrijemarkt-kapitalisme.
Studie van comparatieve economische systemen
Het volstaat na te gaan welke kenmerken de verschillende systemen hebben (of hadden) om hun relatief succes te beoordelen. Een zulk grootscheeps onderzoek werd door Daron Acemoglu en James Robinson uitgevoerd in hun fenomenale boek Why Nations fail? (2012). Staten en systemen worden er onderscheiden aan de hand van twee tegengestelde kenmerken: inclusie en extractie. Hoe inclusiever politieke en economische instellingen zijn — zoals in het Westen — hoe rijker het land. Hoe extractiever die zijn, hoe armer het land in kwestie.
Inclusieve en extractieve instellingen
Politieke en economische systemen die maximaal inclusief zijn, scoren het best. Iedereen kan er participeren en aan bod komen. Extractie daarentegen wijst op een grote machtsconcentratie en exploitatie. In zijn historisch scherpste vormen zijn er voorbeelden bij de vleet: de slavernij, de lijfeigenschap, dwangarbeid in collectivistische systemen, elites die muren rond zich optrekken en soortgelijke keuzebeperkingen, het belemmeren van ondernemen en het beperken van sociale mobiliteit. Hoe extractiever het systeem, hoe lager de welvaart.
Positieve-som versus zero-som ontwikkelingen
Het vrijemarkt-kapitalisme —het inclusiefste systeem ooit— heeft voor drie historisch uitzonderlijke ontwikkelingen gezorgd. Het zorgde voor het voeden en het aanboren van menselijk kapitaal en voor een ongeëvenaarde sociale mobiliteit. Bovendien zorgde het voor een toestand waarbij meer rijkdom voor de enen niet langer ten koste hoefde te komen van minder rijkdom voor de anderen. Wel integendeel, iedereen ging er sterk op vooruit. Men noemt dit een positieve-som ontwikkeling (‘positive-sum game’). Dit staat in contrast tot de zero-som ontwikkelingen (‘zero-sum game’) in feodale maatschappijen. Bij afwezigheid van groei ging daar wat de ene meer heeft ten koste van de ander.
De oorsprong van het economisch liberalisme
De extractieve feodaliteit stond haaks op economisch liberalisme. Daar roomden de adel en de clerus de arbeid van de bevolking, vooral boeren, voor het grootste deel af. Zo voorzagen ze in hun levensonderhoud, voor hun kastelen en voor oorlogen. In het Ancien Régime vertegenwoordigden die adel en de hogere clerus slechts iets meer dan 1 % van de bevolking.
Toch dateert de oorsprong van het marktkapitalisme van vóór het Ancien Régime. Handelaars waren de eerste kapitalisten en globalisten die vaak aan de basis lagen van internationale betrekkingen (zoals onder meer de Feniciërs). Zo gaan de geschriften van de Venetiaanse diplomaten doorgaans door als uitstekende geschiedkundige bronnen.
Afwijking van het systeem
Reeds in de middeleeuwen ijverden steden om van het centrale gezag voorrechten te bedingen die afweken van het feodale economische systeem. Met rechten voor en juridische bescherming van de handelaars en de gilden van gekwalificeerde arbeiders. Ook de opkomst van burger-handelaars en burger-producenten leidde tot een opeising van rechten die de adel en de clerus reeds genoten. Twee voorbeelden: In het Bourgondische rijk van het begin van de 14de tot het einde van de 15de eeuw, werden vele steden vrije steden. In het Heilige Roomse Rijk werden vanaf de 10de eeuw bepaalde steden Reichsstädte.
Reeds vanaf de middeleeuwen (maar vooral daarna) werd kapitaal ingezet om te helpen produceren. Dat gebeurde op twee manieren: de centrale productie en de terbeschikkingstelling van middelen voor productie in de eigen woonplaats*.
Welwillendheid, eigenbelang en empathie
Ook al dateren de grondslagen van het vrijemarkt-kapitalisme van vóór Adam Smiths The Wealth of Nations, toch wordt diens werk als de basistekst beschouwd. Het formaliseert een economisch systeem dat de rijkdom van een land doet toenemen wanneer iedereen zijn eigenbelang nastreeft.
De producten van de bakker, beenhouwer en brouwer hebben we niet aan hun welwillendheid (‘benevolence’) te danken, wel aan het nastreven van hun eigenbelang (’their regard of their own interests’), aldus Smith. Dat betekent echter niet dat Smith zich de mens voorstelde als uitsluitend bewogen door egoïsme. Integendeel, in zijn werk The Theory of Moral Sentiment (1759) stelt de moraalfilosoof dat ‘sympathy’ de echte band is tussen mensen wat hun ethische relaties betreft. ‘Sympathy’ komt van het Griekse ‘voelen met’. In het Nederlands heeft dat dus een iets andere betekenis. ‘Sympathy’ wordt dus best vertaald met medevoelen of empathie.
De degeneratie van het vrijemarkt-kapitalisme
Over de laatste tientallen jaren verzwakte het systeem door het toedoen van zijn tegenstanders, vaak mensen die zich niet bewust zijn van diens successen. Zij zouden de uitspraak van Deng Xiaoping uit 1978 moeten indachtig zijn: ‘Seek truth from facts’. Zoek waarheid uit de feiten eerder dan uit wat Mao zei. Ook de steeds groeiende welvaartsstaat heeft het economisch liberalisme verzwakt door de nodige incentieven voor een sterke groei te ondermijnen. En die groei, dat is de enige duurzame bestrijder van armoede. Tot de tegenstanders behoort nu blijkbaar een vrij groot deel van de bevolking. Er heerst een gebrek aan historisch bewustzijn en een zekere onwetendheid over de voordelen van het systeem. Deze onwetendheid wordt mede in stand gehouden en gevoed door een groot deel van de media, partijen en overheden die er een gemakkelijk electoraal gewin in zien.
Falend concurrentiebeleid
Erger is dat ook voorstanders van het economisch liberalisme het systeem hebben verzwakt, zoals managers en eigenaars van grote pro-kapitalistische ondernemingen en overheden. Angelsaksen noemen zulke mensen ‘croney capitalists’. Hiermee bedoelt men de verstrengeling van economische macht met politiek. Zo is de band tussen overheden en grote ondernemingen en banken door lobbying, politieke partijfinanciering en ‘revolving door’ praktijken sterk gegroeid. Bij dat laatste gaan toppolitici voor de industrie werken en industriëlen en bankiers stappen in de politiek. Die praktijken hebben van het kapitalisme een parodie gemaakt door concentratie in de hand te werken.
Reeds Adam Smith stelde dat bijeenkomsten van producenten vaak uitdraaiden op prijsafspraken ten nadele van de consument. Maar hoe meer producenten er zijn, hoe moeilijker zulke prijsafspraken zijn. Dat toont het belang van de anti-kartelpolitiek of concurrentiepolitiek in het instrumentarium van de overheid aan. Bij de toepassing daarvan —bij samensmeltingen en aankopen (‘mergers and acquisitions’) van ondernemingen— is gedurende de laatste decennia veel misgelopen, in zowel de VS als Europa. In de meeste industrietakken werd de concentratie steeds groter. Het gevolg zijn hogere prijzen, weinig kostenbesparingen en een ander soort relaties met de overheid. Menige studies hebben dat voor de VS bevestigd. Hetzelfde vermoeden geldt voor Europa.
Minder dan zes
De vuistregel in de VS is dat minder dan zes spelers in een bepaalde industrietak niet alleen de prijzen doet stijgen, maar ook tot lagere lonen en minder start-ups leidt**. Hogere prijzen door concentratie betekenen ook ongelijkheid van het slechte type. De overheid als schepper van ongelijkheid die anti-economisch is. Dat is dus een destructieve ongelijkheid (‘zero-sum game’), ten overstaan van constructieve ongelijkheid van het ‘positive-sum game’-type waar de gemeenschap in haar totaliteit baat bij heeft. Zo is de rijkdom van vele grote innovators vaak oneindig veel kleiner dan de globale rijkdom die ze door hun uitvinding creëerden.
In de banksector is het gebrek aan concurrentie nog aanzienlijker. De chantage-achtige logica achter too big to fail dient doorbroken te worden omdat het bankspel vaak asymmetrisch wordt gespeeld. De winsten zijn voor de banken en de verliezen zijn voor de gemeenschap. Dat gaat gepaard met grote en weerkerende maatschappelijke kosten. Ook hier zijn de politieke voordelen van schaaluitbreiding een motivator.
Herstel de concurrentie!
De concurrentiepolitiek kan wel degelijk hervormd worden, door bv. (als startpunt) geen samensmeltingen meer in industrietakken toe te laten, die gedomineerd worden door een klein aantal spelers. Daarnaast dienen samenvoegingen terug opgedeeld te worden wanneer die de prijsconcurrentie hebben geschaad.
Deze scheefgroei doet echter geen afbreuk aan de verdiensten van het economisch liberalisme. Het is dom het kind met het badwater weg te gooien. Een herstel van de basisvoorwaarden van economisch liberalisme is nodig. Zoek waarheid uit feiten! Verdedig en herstel derhalve het vrijemarkt-kapitalisme, het meest succesvolle economische systeem ooit.
* Robert Duplessis, Transitions to Capitalism in Early Modern Europe (1997)
** Jonathan Tepper, The Myth of Capitalism. Monopolies and the Death of Competition (2018)
Categorieën |
---|
Frank Boll is M.A., University of Michigan, en D. Phil, University of Oxford. Hij was professor economie aan universiteiten en hogescholen in België, de VS en Engeland en ondernemer-consultant in valuta en rente voor ondernemingen, banken en institutionele beleggers in Europa en het Midden Oosten. Hij publiceerde in onder meer De Tijd, Trends, De Standaard, Reuters, Financial Times, Het Financiële Dagblad en NRC Handelsblad.
Jonah Penninck (CD&V): ‘De waarden van Kerstmis kunnen nooit helemaal verdwijnen.’
De reislust voert uw schrijver naar de Maas en Brussel, waar hij onthaald wordt door een villa, kunstschilders en een schaamteloos jonge fotograaf.