JavaScript is required for this website to work.
post

Een gat in mijn broek

Benno Barnard16/8/2023Leestijd 7 minuten
Brief Encounter, film uit 1945.

Brief Encounter, film uit 1945.

Dagboekaantekeningen van Benno Barnard, aflevering 88, waarin een biopsie en een oude film prille herinneringen oproepen.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Maandag 17 juli

Veel maak ik niet mee. Een vriend van me stuurt me een mail uit Ghana – ik lees ‘Ghana’ en de naam van dat land vermoeit me al, mijn imaginaire reis werkt als een slagboom, het echte Ghana zal ik nooit binnengaan, en zuchtend lees ik de volgende mail.
En toch vertoont mijn leven meer reliëf dan mijn schrijftafel. Ik ontvang interessante bezoekers, intellectuelen, schrijvers, journalisten en onlangs een fascinerende huisvrouw. Ik vroeg haar – dit was een betalende Duitse gast van een jaar of veertig – of ze soms angliste was, zo rijk en accentloos was haar Engels. ‘Nee hoor,’ zei ze, ‘ik zorg voor mijn man en kinderen.’
‘Ja, maar je leest tegen de klippen op,’ zei haar reisgenote.
‘Dat is het voordeel van de huisvrouw,’ zei mijn bezoekster. ‘Mijn man beult zich af en ik houd genoeg tijd over om me met Thomas Hardy bezig te houden.’ Een lachje groef twee seconden lang een voor rond haar mondhoek, waar de zelfspot doorheen rimpelde: die bevatte een onoverwinnelijke afkeer van alle dogmatische schema’s.

’s Avonds
Joy is na vijf weken Amerika vijf dagen in Brede geweest. Nu is ze weer in Brussel. In augustus zijn we achtendertig jaar getrouwd. Ik heb haar een nieuw koosnaampje gegeven: Poppy. Ik geniet als een peuter die leert spreken van de dubbele plof die mijn lippen maken; ik denk aan de klaproos en mijn gemoed zuigt zich vol met de contrasterende betekenis van die beide lettergrepen…

Dinsdag
Doktersbezoeken. De biopsie moet nog plaatsvinden. Ik heb meer bètablokkers nodig voor mijn hart. Ik heb beginnende diabetes. ‘Dieet,’ mompelt mijn huisarts. Ik word oud. Ik word volgend jaar zeventig. Klaproos wil iets organiseren, maar erkenning kun je niet organiseren.

Donderdag
De BBC zendt Brief Encounter uit, met Celia Johnson in de hoofdrol. Het is 1945, een getrouwde huisvrouw en een getrouwde dokter worden verliefd op elkaar, begeleid door het tweede pianoconcert van Rachmaninov. Het is de noodlottige ontmoeting van een ezel en een ezelin, in een zwart-wit decor van intacte gezinnen en al bij voorbaat gefronste wenkbrauwen. De ezelin lijkt sprekend op mijn moeder en het volstond dat mijn vader een paar grote handen het adagio sostenuto uit dat pianoconcert hoorde spelen of hij begon ostentatief verliefd te zwijmelen, totdat mijn moeder hem berispte met de woorden ‘Doe niet zo gek, schat.’

Ik heb de film als puber gezien, maar de enige duidelijke herinnering die een spoel in mijn brein begint af te draaien is het slot, met de hoorndrager die zijn snikkende overspelige vrouw troost; de rest is sfeer, een mengeling van droefgeestigheid om het eindresultaat en opluchting dat mijn ouders op elkaar verliefd waren, iets als de zon achter een allengs goudkleuriger nevel.

Veel scènes spelen zich in een station af, waar treinen het gewricht van hun drijfstangen kreunend in beweging zetten, onderwijl reusachtige bloemkolen van stoom makend onder de overkapping. Dit is de Oudheid van mijn ouders en de wereld waaruit weldra mijn autobiografie oprijst, eerste toneel: Victoria Station, eerste handeling: mijn moeder laat mijn kinderwagen even los en ik beland tussen wagon en perron, een kloof waaruit ik onvermorzeld de wereld in word getrokken, terwijl de stoom sist en snuift als een vals beest, maar al die s-en worden ook in het overgevoelige zenuwstelsel van mijn moeder geen posttraumatisch stresssyndroom.

Grijze treinen, stoom, nevel, overspel dat uit kussen en woorden bestaat. De verhouding eindigt in het stationsbuffet, bij de monumentale kassa, waar schaamte het wint van aandrang. Ze slaagt er niet in zich voor de passerende expres te werpen, maar gaat naar huis en snikt hartverscheurend. De bedrogen echtgenoot troost haar. Hij weet van niets, maar beseft dat zijn vrouw ver weg is geweest en hij zegt: ‘Thank you for coming back to me.’

Niets in al dat grijs biedt je de kans op postmoderne hooghartigheid. Niets veroordeelt je eigen overspel. Alles pleit voor je eigen huwelijk.

Maandag 22 juli
Ik heb mezelf op dieet gezet en alle toegevoegde suikers geschrapt. Ik mag geen chocola meer eten en geen twee borden pasta, en dat terwijl ik dol ben op chocola en twee borden pasta. Dit stalen regime zou vijf kilo en de nodige punten in mijn bloedwaarden moeten schelen. Straks die biopsie en dan in lijdzaamheid mijn pijnappelklier bezitten, want daarin bevindt zich volgens Descartes de ziel. Natuurlijk belichaamde Descartes de beperking van het rationalisme, want de ziel bevindt zich niet in het lichaam maar omgekeerd.
Maak ik me zorgen? De Engelsen vragen zoiets niet, dat zou je dwingen je gevoel bloot te leggen. Het antwoord luidt overigens nee, ik laat de verdere avonturen van mijn voorstanderklier maar aan het fatum over; ik oefen op stoïcijnse berusting.

Woensdag
In Eastbourne grijpt de biopsie plaats. Weer prikt dokter Mohammed zijn vleesvorken in mijn perineum; weer babbel ik in een toestand van surrealistische ontspanning met een verpleegster die is aangesteld om mij af te leiden: ik heb twee kinderen, mijn zoon woont in Amerika…
‘En uw dochter?’
‘O, die woont nog thuis.’
‘Gezellig. Studeert ze?’
‘Ja, ze studeert theologie…’ Zeg ik dat? Maar ik ben zo moe van haar dood.
En ik vertel over haar leven van de voorbije jaren: ze krijgt een vriend, we wandelen samen met de honden, we discussiëren over de transsubstantiatie (iets is ook iets anders) en vanavond gaat ze met onze toekomstige schoonzoon naar de film.
‘Zo, klaar,’ zegt Mohammed. Ik mag weer een broek dragen.
Ik kom thuis met een geperforeerd achterwerk. Het doet pijn. Ik pis bloed. Misschien moet ik bestraald worden, misschien laten ze het ook bij active monitoring, een term waarbij ik me altijd een verpleegster voorstel die zich belangstellend over mijn onderlijf buigt. (Uitslag over drie a vier weken.)

Vrijdag
Ik weeg – schoon aan de haak – 92,6 kilo.

Zondag
92,4 kilo (zonder horloge).

Maandag 31 juli

Vandaag zijn Christopher en Hayley twee jaar getrouwd. Mijn gelukwens bevat de volgende theologische passage: ‘Niets, letterlijk niets stemt me gelukkiger dan jullie, zoals geen enkel verdriet groter is dan dat om Anna. Mijn geluk is gelijk aan mijn verdriet. De nadruk waarmee ik dit formuleer is recht evenredig met het gemis van Anna. Ik mis haar en in dezelfde mate ben ik gelukkig. Dat geluk is een goddelijk mes in mijn ziel.’ (Alweer de ziel, ik moet die term beslist economischer gebruiken.)

Later (ijsberend in mijn kamer)
Aldus ontstaat de mythe: we gedenken haar verjaardag en haar sterfdag. De herhaling is de bezwering.

Nog later
Ik ben een sentimentele stoïcijn.

Dinsdag (92,1 kilo, zonder bril en horloge)

Chillen. Zich ontspannen in twee lettergrepen. Zie ook Stressen.
Gemeenschap. Schaapskudde. Zie ook Seksueel.
Gender. Hedendaagse vorm van ectoplasma. Zeggen dat er meer dan honderd van zijn.
Jezelf. Zijnstoestand. Hedendaagse vorm van transsubstantiatie. Dit de meerderheid van het mensdom afraden.
Psychologie. Soort christendom. Zeggen dat de denominaties ontelbaar zijn.
Toxisch. Meestal wordt dit van de man gezegd.
Updaten. Geüpdate vorm van actualiseren. Doen met het Woordenboek van conventionele ideeën.

Woensdag

Iemand verwijt me dat ik nooit een gedachte voltooi. Maar alleen oninteressante gedachten raken voltooid. Interessante gedachten brengen hun eigen dialectiek voort, en weldra verdwaal je, al nadenkend, in een woud van syllogismen: achter iedere boom staat een tegenboom.

Donderdag 3 augustus
Het is onze trouwdag, die van Klaproos en mij…
Soms spelen we dat we in een bordeel wonen, waar de lampenkappen met verbleekte chintz zijn bekleed, die het roze licht zeeft en ons bed in een verzaligd halfbewustzijn onderdompelt; de meisjes beneden giechelen en geeuwen van de te vele champagne – ook de akoestiek is betoverd en je hoort de klokgeluidjes die de drank in hun keel maakt – en wij glijden, lui, verzadigd, nagenietend, onder de eeuwenoude, tot een visgraatpatroon verstarde eiken balken van onze slaapkamer, in een welbehagen weg dat niet meer van slaap te onderscheiden valt…
Kitsch! Een huwelijk heeft valse romantiek nodig, toneel dat personages van ons maakt.
Maar mijn tegenspeelster, mijn courtisane is in Brussel…

Vrijdag
Haar trein is te laat: ze belt vanuit Brussel, Londen en ten slotte Ashford, een traject schokkerig van de vertragingen. Onder Mussolini reden de treinen op tijd, maar dat maakt een functionerende dienstregeling nog niet fascistisch.

Maar dan stapt ze eindelijk uit een knarsend tot stilstand gekomen trein, terwijl de stoom een flou artistique om haar schoonheid schept… O mijn blonde matriarch, mijn Madonna, milf, madame! De ouder wordende burgerman tooit zijn leven met woorden die niet in het burgerlijk wetboek staan.

Zondag
Bij het opstaan weeg ik 91,3 kilo (met bril, zonder horloge).

Owens preken zijn lang en pedant. Dat motiveert ons om vandaag klerikaal overspel te plegen in het schattige Winchelsea, iets waarvoor ik me tussen de muren van St Thomas the Martyr vaag zit te schamen. De preek is slecht en kort, zoals dat hoort in een anglicaanse kerkdienst; de kudde blaat zoet de wonderlijk ontroerende victoriaanse gezangen, dito; ons ontbijt bestaat uit een wafeltje en een slokje tafelwijn, die in vlees en bloed veranderen omdat de priester naar de mens voor hem glimlacht, dito. De zon doopt haar stralen in glas-in-lood en schildert kleurige vlekken op de stenen vloer voor het altaar. In de zijbeuken slapen de koele, gladde kruisvaarders, witte marmeren mannen, elk met een leeuwtje aan zijn voeten.

Buiten is het stadje achthonderd jaar oud, zat van geschiedenis, wit onder een blauwe hemel, met al die gepotdekselde gevels waar de rozen naar op springen. We rijden naar Icklesham, waar we met Steve en Judy hebben afgesproken. We lunchen in het atelier van de zon, dat in de hooggelegen tuin van The Queen’s Head blijkt te liggen, waar we uitzicht hebben op Winchelsea in de diepte en Rye daarachter, op zijn konische heuvel, en daar weer achter het Kanaal, met in de bocht voorbij Rye het kubisme van de gesloten kerncentrale in Dungeness.

‘Ik ben meer voor onzichtbare kernenergie,’ zegt Joy.
‘Ik herinner me nog het uitzicht voor dat ding werd gebouwd,’ zegt Steve. ‘Maar ik word oud. Dat is de verleden tijd.’
‘Wat is de zin van oud worden als je niet een beetje naar het verleden mag hunkeren?’ zegt Judy.

Maandag
Er is hier al sinds het voorjaar voortdurend bezoek, een mengeling van betalende gasten en vrienden. Ik leid, als getrouwde heremiet, een veel te sociaal bestaan. Ik hunker naar rust, uren om eindelijk L’Education sentimentale uit te lezen, dat al dagen op mijn tafel ligt. Het liefst ben ik alleen, met mijn vrouw op de achtergrond, die dan soms in de voorgrond verandert.
Ach, mijn vrouw! Deze Klaproos behoedt mij voor vervreemding van de wereld; ik vertel een anekdote over Flaubert en ze onderbreekt me met de woorden: ‘Je hebt een gat in je broek.’ Ziehier het matriarchaat in één zin.
Monastiek leven kan heilzaam zijn voor het werk, maar even vaak doet het met de schrijver wat het gebroken been doet met de wandelaar.

Donderdag 10 augustus (90,8 kilo)

Voor Knack heb ik een interessante nieuwe dichter geïnterviewd, Jeroen Messely. Zijn Nieuwe zwanenzangen legt een scherpzinnig verband tussen de Duitse romantiek en het nazisme. Ik stuur hem mijn tekst.
Hij stelt voor het Beierse slot Neuschwanstein in de inleiding een ‘pittoresk tussenstation’ te noemen (het speelt een rol in de bundel). Omdat ik altijd het laatste woord wil hebben, verander ik één woord in zijn verandering: van ‘pittoresk’ maak ik ‘schilderachtig’. Dat is dus het laatste woord, schilderachtig
Schitterend toch? De kunstgeschiedenis zit er als het ware in vervat. In mijn persoonlijke semantiek hoort ‘pittoresk’ namelijk in een toeristische brochure thuis: ‘Later die middag bezoeken wij het pittoreske stadje Oberammergau, bekend van de Passiespelen. Er zal tijd zijn voor een korte wandeling en een kopje koffie met het heerlijke plaatselijke gebak, Überzuckertorte geheten’ (tenzij u suikerziekte hebt natuurlijk).

Benno Barnard is een schrijver die meent dat het heden gewoonlijk ongelijk heeft.

Meer van Benno Barnard

Mijn reis voert me naar Italië. De wonderbaarlijke Laars; sinds de vroege negentiende eeuw het geestelijk-artistiek verlengde van het Engelse landgoed.

Commentaren en reacties