JavaScript is required for this website to work.
Communautair

Herfederalisering is geen denkfout

Xavier Everaert26/1/2016Leestijd 5 minuten

‘Als we bereid zijn te onderhandelen tot het confederalisme, of het einde van België zelfs, dan moeten we uitgaan van onze eigen sterktes.’

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

In zijn hoofdartikel van 25 januari 2016 refuteert hoofdredacteur van Doorbraak Pieter Bauwens de stellingen die professor Bruno De Wever poneert in een interview in De Standaard van 23 januari.

Wat betreft de inherente meerwaarde van België heeft Bauwens het aan het rechte eind. Dat de complexe Belgische staatsstructuur per definitie compromissen tussen taalgroepen baart is correct, maar berust op twee vooronderstellingen die niet kloppen. Ten eerste impliceert die stelling dat compromissen niet op een betere, efficiëntere manier tot stand kunnen komen. Zo legt De Wever niet uit waarom de compromissen die even noodzakelijkerwijs zullen voortvloeien uit een dialoog van gemeenschap tot gemeenschap (i.e. confederalisme) per definitie van een slechtere kwaliteit zouden zijn dan compromissen die binnen de federale structuur gevonden worden. Ten tweede veronderstelt De Wever dat een compromis per definitie de beste der mogelijke oplossingen is. Hij onderneemt geen poging om te beargumenteren waarom een voorstel dat middels de Lode Claes-doctrine wordt doorgevoerd (waarin Vlamingen hun numerieke meerderheid gebruiken) per definitie slechter zou zijn dan een compromis met de Franse taalgroep. Of omgekeerd. Het is niet ondenkbaar dat goede ideeën met een democratisch draagvlak in Vlaanderen maar niet in Wallonië goed zijn voor alle Belgen, en vice versa.

Wat echter het spook van de herfederalisering betreft, gaat Bauwens te kort door de bocht. Hij beweert dat de vraag om herfederalisering berust op een denkfout, waarbij De Wever er gemakshalve van uitgaat dat sommige zaken nu eenmaal per definitie beter federaal worden geregeld. Hier maken beide heren dezelfde fout. Net zomin een compromis per definitie te verkiezen valt boven de wil van één taalgroep, is het ene niveau niet per definitie beter geplaatst om bevoegdheden naar zich toe te trekken dan een ander. Het principe van de subsidiariteit is een tweesnijdend zwaard. Subsidiariteit impliceert niet dat een lager niveau per definitie beter is dan een hoger niveau, én sluit geen tijdsdynamiek uit. Subsidiariteit kan bijvoorbeeld ook betekenen dat een bepaald bestuursniveau beter geschikt is in t1, maar niet noodzakelijk in tn .

Mensen, dus ook politici, maken nu eenmaal fouten. Wanneer de Vlaamse of Franse gemeenschap van een bepaalde bevoegdheid een potje zou maken, zou men inderdaad kunnen worden geconfronteerd met het objectieve feit dat op een bepaald moment het federale niveau (opnieuw) dat beleidsdomein beter kan beheren. En vice versa. Het gaat zelfs verder: stel dat de Franse Gemeenschap een potje maakt van haar bevoegdheden inzake onderwijs, maar de Vlaamse Gemeenschap niet, dan is het – althans volgens een strike lezing van het principe – goed mogelijk dat op een bepaald moment de federale overheid beter bevoegd is om de Franse onderwijsbevoegdheden te usurperen, maar niet de Vlaamse. 

Bauwens pleit dus eigenlijk voor een standstill-beginsel in de institutionele dynamiek, waarin er niet kan worden heronderhandeld over geregionaliseerde bevoegdheden en enkel over federale bevoegdheden. Zo’n centrifugale logica is op zich geen probleem, al breekt men dan natuurlijk met het subsidiariteitsprincipe, waar De Wever en andere federalisten aan vasthouden. Als we dus willen onderhandelen over de toekomst van België, moeten we vooreerst weten vanuit welk basisprincipe de onderhandelingen kunnen vertrekken: centrifugaliteit of subsidiariteit.

Dat subsidiariteit in de praktijk geen houdbaar principe is, is duidelijk. Zo is het politiek niet verdedigbaar om de federale staat te belasten met het beheer van het Franstalige Departement Onderwijs. Op die manier zouden Vlaamse belastingbetalers via de federale belastingen mee betalen voor een dienstverlening waar ze, omdat ze in Vlaanderen wonen, geen gebruik van kunnen maken. Vaak wordt om die reden het subsidiariteitsprincipe uitgehold tot een inoverwegingneming in beide gemeenschappen samen, ten opzichte van het federale niveau. Dat schept natuurlijk een groot probleem: Vlaanderen kan geen bevoegdheden naar zich toe trekken wanneer Wallonië niet bij machte is om die bevoegdheid uit te oefenen, ook al zou Vlaanderen dat perfect kunnen. Als Wallonië regionalisering wil blokkeren, moet het dus zijn eigen begroting compleet laten ontsporen. Wanneer de kost van het Waalse onvermogen de baten van het Vlaamse vermogen omtrent die bevoegdheid overtreffen, kan er dus in principe niks meer geregionaliseerd worden. Tenzij Vlaanderen middels extra miljardentransfers zijn eigen vrijheid zou afkopen.

Maar Bauwens’ standstill, waarbij er niet kan worden heronderhandeld over geregionaliseerde bevoegdheden, is niet zonder risico. Een analogie met het milieurecht brengt duidelijkheid. In 2006 introduceerde ons Grondwettelijk Hof een formeel standstill-beginsel in het milieurecht.  Dat principe houdt concreet in dat een verlaging van een bepaald beschermingsniveau (mogelijk) ongrondwettig is, omdat alle Belgische overheidsniveaus niet alleen de taak hebben ex art. 23, 4° Grondwet om een gezond leefmilieu na te streven, maar tevens degradaties van dat leefmilieu tegen te gaan. Een kwalijk gevolg daarvan is dat wetgevers sindsdien terughoudender optreden om het leefmilieu beter te beschermen, aangezien (dure) fouten bijna onmogelijk rechtgezet kunnen worden. Zo leidde het succes van de decreetgeving omtrent de lozing van fosfaten in waterlopen tot een fosfaattekort in de Noordzee, ten nadele van de mosselcultuur en haringpopulatie. Een versoepeling van de fosfaatlimieten zou ontegensprekelijk beter zijn voor de mosselen en haring, maar (mogelijk) ongrondwettig. Het onvermogen om onvoorzien dure hoge beschermingsniveaus te versoepelen noopt wet- en decreetgevers om de ambities ter zake te temperen.

Een communautaire standstill kan mogelijk soortgelijke problemen voortbrengen. Als het spook van de herfederalisering van bevoegdheden niet door de gangen van Vlaamse departementen waart, hebben Vlaamse administraties minder prikkels om zich effectief te onderscheiden van hun hypothetische rechtsopvolgers op federaal niveau. Als we willen dat hetgeen we zelf doen ook effectief beter is, moet er een geloofwaardige “stok” zijn die ons motiveert om te excelleren. Herfederalisering kan mogelijk die stok zijn. Door bevoegdheden, eens ze regionaal zijn, uit het rechtsverkeer der bevoegdheidsoverdrachten te halen, verankeren we het federalisme. De federalisten kunnen namelijk enkel bevoegdheden verliezen, dus na elke overdracht wordt elke federale bevoegdheid voor de federalisten meer waard, én geven we stimuli aan federalisten om de gemeenschappen en gewesten nog meer te mismeesteren. Als we de deur van de herfederalisering openen, worden belangrijke bevoegdheden zoals de sociale zekerheid en justitie relatief minder waard, omdat departementen als Wegen & Verkeer en Onderwijs opnieuw op de markt zijn. Dit is een win-winsituatie voor de Vlaamse Beweging: het noopt ons te excelleren in onze regionale bevoegdheden, en maakt onze onderhandelingspositie ten aanzien van nog te regionaliseren bevoegdheden groter. Wijzen we herfederalisering af, dan stellen we ons kwetsbaar op. We hebben wat betreft onze regionale bevoegdheden dan géén skin in the game, en onderhandelingen omtrent verdere regionalisering van bevoegdheden, tot het einde van België toe, zullen steeds moeizamer verlopen. En dan rijdt Bauwens zich vast in zijn eigen argument tegen De Wever: als er over steeds minder onderhandeld kan worden, worden onderhandelde oplossingen complexer, en compromissen zijn niet noodzakelijk optimale oplossingen.

Samengevat: als we bereid zijn te onderhandelen tot het confederalisme, of het einde van België zelfs, dan moeten we uitgaan van onze eigen sterktes. Als we sterk genoeg in onze schoenen staan, hoeft Vlaanderen geen schrik te hebben om bijvoorbeeld het Departement Onderwijs opnieuw in de onderhandelingen te gooien. Als we immers wat we zelf doen ook effectief beter doen, verliezen we die bevoegdheid nooit. Maar dan moeten we ook effectief hetgeen we zelf doen beter doen. Is dat wel zo? Een bauwensiaanse standstill suggereert immers het tegendeel.

Als Vlaanderen zelfstandig wil worden, zal het eerst zijn eigen onzekerheden moeten durven afwerpen. Maar dat is een oud zeer in de Vlaamse Beweging.

Commentaren en reacties