Het kippenhok
dagboekaantekeningen (18)
Afstand houden graag!
foto © reporters/dpa
Corona of geen corona, sommige dingen blijven, bijvoorbeeld dat stijl deel uitmaakt van de moraal. Daar hoef je geen Rees-Mogg voor te zijn.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementVrijdag 20 maart
Het dorp heeft een wandelclub gebaard.
We vertrekken bij de pub, waar je je eigen kruik met ale kunt laten vullen onder een schoolbord met End of the World Special.
John Crook prijst de verplichte zelfisolering als volgt aan: ‘Het is het beste dat in gezelschap te doen.’
De doodsoorzaak van deze beminnelijke zonderling, ruim over de zeventig, zal zijn geboorte zijn, maar overige factoren zijn hypertensie en een onderbewustzijn dat samenvalt met zijn wijnkelder. Iedere inch John is Engels: de schooljongen uit een boek van Enid Blyton, de in Oxford gekweekte principiële vrijgezel, de briljante archeoloog, de gentleman wiens frontaallob nog is vervaardigd in het Britse Imperium – de inches zijn externe jaarringen, bijeengehouden door een vulweefsel van nostalgie, eruditie, sarcastische humor, alcoholisme en doodsangst. De ondenkbare Mrs Crook noemt hij ‘Little Miss Right Whom I Don’t Expect to Exist’. Vertoon van domheid wekt zijn ongeduld. Hij wint ieder jaar in zijn eentje de dorpsquiz.
We sjokken een uur achter de honden aan: de vallei van de Brede is een trechter waardoorheen een ijskoude oostenwind blaast. Na afloop drinken we, elk weggekropen in zijn eenzame winterjas, samen thee, in de tuin van Gary en Duncan. Twee meter afstand is lastig, want niemand boven de vijftig snapt het metrieke stelsel. De tijden suggereren een nieuwe definitie van samen.
Na het avondeten
Koffie. Chocola. Conversatie met ons vieren. Hayley is hier en haar geheel uit zonlicht gesponnen wezen maakt de gedachte aan drie maanden opgehokt zitten als pluimvee een stuk draaglijker.
Haar ouders bellen vanuit Colorado (dit is per skype). In een provinciale paniek schreeuwen ze dat ze ogenblikkelijk naar huis moet komen, want het State Department heeft verklaard dat je als Amerikaan in het buitenland anders misschien voor de duur van de crisis vastzit.
Ik mag ze graag, deze countryliefhebbers en Trumpstemmers, hoe weinig we ook gemeen hebben, behalve een verblijf op deze planeet. Ze bleken nooit naar Bach te hebben geluisterd; ze hadden zelfs nooit van hem gehoord. ‘Het is een andere wereld,’ zegt Joy. ‘Veel van wat voor jou vanzelfsprekend is, bestaat voor hen niet.’
Een universele waarheid, schat, ook toepasselijk op negenennegentig procent van de Europeanen. Ziehier mijn eenzaamheid.
Hayleys ouders kijken naar Fox News en geloven dat er straks een jaar lang geen vliegtuig naar Amerika meer opstijgt. En in Engeland is alles vijfhonderd jaar oud, ook de gezondheidszorg. Mijn grap over aderlating wordt niet begrepen. Mocht ze teruggaan, dan wordt ze misschien veertien dagen geïsoleerd. Maar dat zijn de mores die uit de tempora voortvloeien.
Buiten jankt de vos.
Zaterdag 21 maart
De valstrik is het beste stripalbum dat ik ken. Ik heb het onlangs herlezen, vooral om het gedeelte dat in het post-apocalyptische Parijs van 5060 speelt: om een of andere reden was die passage voor mij als tienjarige veel angstaanjagender dan dinosaurussen in het Krijt of vijandige soldaten in de middeleeuwen.
In een half ingestorte metrotunnel ziet Mortimer een bord met de tekst Stassion 3 Direcsion Pari Santr; een ander bord heeft het over de Eta Uni DEurope é de Méditerané.
Waarom heb ik uitgerekend dat beeld onthouden, alsof ik toen al gedacht zou kunnen hebben dat geknoei aan de spelling de ondergang van een beschaving aankondigt? Zouden de overgevoeligen onder ons met een soort polair coördinatenstelsel zijn uitgerust, dat maakt dat wij al heel jong onweerstaanbaar in een bepaalde richting worden gestuurd?
Maandag 23 maart
Engelse tv-dialoog:
‘You are a difficult man to live with.’
‘You should never finish a sentence with a preposition.’
‘Don’t you Rees-Mogg me…’
Woensdag 25 maart
Een vriend bezorgt me de navolgende brief van Marcel Proust aan zijn grootvader (afkomstig uit een boekje hors-série van het magazine Lire), aanhef: ‘Mon cher petit grand-père’:
‘Ik kom je vragen of je in je goedheid mij de som van 13 franc kan geven. Dit is de reden. Ik moest zo dringend een vrouw bezoeken om een einde te maken aan mijn slechte gewoonte te masturberen dat papa me 10 franc heeft gegeven om naar het bordeel te gaan. Maar 1) in mijn opwinding heb ik een po gebroken, 3 franc, en 2) in diezelfde opwinding kon ik niet neuken, (…) wat zoals u weet niet alleen uitzonderlijk is maar zelfs uniek: je maakt het geen twee keer in je leven mee dat je te erg in de war bent om te kunnen neuken…’
Marcel is zestien of zeventien jaar oud en blijkbaar nog niet zo homoseksueel. Mijn correspondent noemt zijn stijl ‘stuntelig’, maar hierover we zijn we het oneens: ik vind dit een verfrissend formulerende Proust, in tegenstelling tot het ploeterende genie, wiens zinnen als lintwormen de Franse woordenschat verorberen.
Wat zegt u? Inderdaad, de zaak heeft ook een morele kant, hoewel in mijn opvatting stijl ook deel uitmaakt van de moraal.
De po heet ‘vase de nuit’: mijn vader, die graag met zijn talen pronkte, gebruikte die term in mijn kinderjaren – maar gaf me dan weer geen tientje om naar het bordeel te gaan.
‘s Avonds
Al jaren lees ik uitsluitend in bed om snel in slaap te vallen. Maar ook geconcentreerd lezen, overdag, gezeten aan de keukentafel, met extra kunstlicht om het zwarte gewriemel te kalmeren, valt me zwaar. Er zijn namelijk maar twee mogelijkheden: het werk dat je leest is beter dan je eigen boeken of juist minder goed. Een schrijver met meer talent lezen is de pestkop op het schoolplein om een pak slaag vragen; een mindere schrijver lezen maakt jou tot pestkop en dat is even immoreel als nutteloos.
Nachtmerrie van het lezen. De enige verlossing is een genre lezen dat je zelf niet beoefent, detectiveromans bijvoorbeeld.
Donderdag
Ik behoor – ongevraagd – tot een bepaalde mailgroep, waarvan de leden elkaar over politieke onderwerpen geregeld naar de strot vliegen. Zo is er iemand die maar blijft roepen dat mijn vader een respectabel dichter was, ik daarentegen ben een nul. Dat kan zijn, maar het gezeul met het lijk van mijn vader is beledigend – ik bewonder mijn verwekker en wil dus niet dat mijn tegenstander hem prijst. Ook moet en zal hij mijn gezin beledigen, omdat Joy voor de EU werkt, een instelling die hij haat. Bendeleden beginnen ook altijd over ‘je moeder’.
Het is alsof ik met inachtneming van mijn moeders tafelmanieren zit te souperen tussen kannibalen.
Zaterdag
De gewelddadige choreografie van de lente: de rivier haast zich zenuwachtig door het dal; de kleuren zijn aan hun trage ontploffing begonnen; de lammeren huppelen in iedere richting richting abattoir; de vogels kwinkeleren om seks; de zon bestookt onze bleke huid met haar ultraviolet…
Wanneer we op het pad aan de rand van de heuvelflank blijven staan, keren alle ooien tegelijkertijd hun kop in onze richting: als verstard kijken ze ons aan, dozijnen langwerpige pupillen in dozijnen gele ogen. Ik schraap mijn keel en roep met galmende stem: ‘Beminde gelovigen…’
Zondag
Tonnus Oosterhoff dicht in een geur van wierook: op Facebook publiceert hij elke dag een onbegrijpelijk nieuw vers, dat vervolgens door zijn discipelen wordt ontleed. Het is metakunst van de soort die volgelingen aantrekt – dezen houden zich als prevelende Talmoedgeleerden bezig met het becommentariëren van de heilige teksten, oftewel met het overhevelen van het lege in het holle, zoals Gombrowicz dat noemt.
Later
Vroeger begreep ik veel meer: op mijn zestiende las ik bijvoorbeeld Ulysses in bed. Het gevoel dat ik vroeger veel meer begreep heb ik altijd gehad, behalve vroeger. Vroeger zou ik ook de metagedichten van Tonnus Oosterhoff begrepen hebben.
Overhevelen van het pretentieuze in het zinledige, of omgekeerd.
31 maart
Ik ben met dichters bevriend omdat ik ze bewonder; ik beef van jaloezie boven hun gedichten. De verzen van bevriende dichters – zoals Hester Knibbe, van wie ik vandaag een nieuwe bundel heb ontvangen – zijn pijlen van papier die op aangename wijze mijn na-ijverig hart doorboren (stel u een Sebastiaan voor die geniet).
Ik denk trouwens dat onze gedichten ook bevriend zijn, je kunt ze gerust samen laten voetballen bijvoorbeeld.
Woensdag 1 april
In de post een brochure voor een festival van Arabische poëzie in Brussel. De inleiding is geschreven door Els Moor, dichteres des vaderlands. Ik heb haar een keer meegemaakt: een bijzonder innemende vrouw. Opgegroeid in een apotheek of een notariskantoor; tot ontzetting van haar milieu dichteres geworden (of verzin ik dat nu?).
Dit schrijft ze in haar inleiding: ‘Na de aanslagen in Zaventem en Maalbeek ontwaakte iedereen in Brussel (…) sprakeloos en stateloos.’
Je zou verwachten dat ze vervolgens haar bezorgdheid over het fundamentalisme uitdrukt. Maar nee: ‘Er diende een vuist te worden gemaakt naar alle verdeel- en heerstechnieken die de op grote schaal georganiseerde diefstal die we bij gebrek aan beter kapitalisme en beschaving blijven noemen, legitimeren.’
Misschien vergis ik me en hebben haar ouders na Woodstock nooit de weg naar huis teruggevonden. Misschien vergis ik me twee keer en heeft Els een alternatief dat de massa’s uit de armoede optilt zonder de gebruikelijke hecatomben te eisen.
‘s Avonds
Nog meer verwarring, passend bij de datum.
Iemand verklaart namens Extinction Rebellion: ‘Corona is the cure, humans are the disease.’
Dat is het kwadraat van een contorsie van een idee van Rousseau.
‘s Nachts (wie kan er nu slapen)
De wapenwinkels in Los Angeles County mogen weer opengaan voor het publiek: een federaal memo heeft ze op de lijst van essentiële handelszaken geplaatst.
Kijk maar uit, virus, wij Amerikanen zijn niet zo weerloos als je dacht!
Donderdag
De redenering dat je voor een academische loopbaan Engels moet gebruiken schept een tautologie zodra je Engels gebruikt. Anders gezegd, je werkt mee aan het ont-Nederlandsen van het hoger onderwijs en leidt uit de ont-Nederlandsing af dat je eraan mee moet werken – een soort omgekeerd post hoc ergo propter hoc.
‘s Avonds
Door de quarantaine wemelt het van de letters; werkelijk, overal om me heen spartelen letters, colonnes letters, gelederen die van alle kanten komen, mierenlegers, die samen iets betekenen, maar ze verstikken me in mijn eigen huis… o help!
Hunkerend naar de straat, de eetgelegenheid, de anderen, herinner ik me opeens dat voorname restaurant in Londen, waar mijn vader een menu met de prijzen kreeg overhandigd en mijn moeder een menu zonder prijzen.
O, hoe de voortrazende tijd een galante traditie heeft verdraaid tot een voorbeeld van schaamteloos seksisme!
Vrijdag
De quarantaine bevordert de neiging tot het gebruik van uitroepen en uitroeptekens. Maar laat ik me op het hulpeloze geknoei van sommige krantenjournalisten richten.
– De Standaard:
In het bericht over een zestienjarig Frans meisje dat sterft aan corona staan deze formuleringen: ‘Niemand is onschendbaar voor dit virus’ en ‘ze werd aan een beademingstoestel gehangen’.
Onschendbaar… En de tweede zin is postuum beledigend voor dat arme Franse kind.
– De Morgen:
‘De wankele economie en gezondheidszorg van Noord-Korea zijn niet berust op de gevolgen van een grootschalige virusuitbraak.’
Mogelijk een contaminatie van ‘berekend op’ en ‘berusten op’, maar zeker weet je het nooit in het krantje, dat een geheel eigen twaalfjarig taaltje heeft ontwikkeld, waarin woorden elkaars virus zijn.
‘In beide gevallen bedwong hij daarbij een deal.’
‘Zetfout, zetfout,’ zou ik sussend zeggen als ik een minder bewolkt karakter had.
Professor Paul De Grauwe (hij doceert aan de London School of Economics, Christophers alma mater):
‘Nederland heeft inderdaad veel gespaard, ook op ziekenhuisbedden.’
Sparen op ziekenhuisbedden: je zet een spaarvarken op het bed en stopt daar geregeld een munt in… Wat een verzenuwende gedachte dat een professor in de economie het verschil tussen sparen en besparen niet kent!
‘s Avonds
Natuurlijk ben ik pedant – mijn tegenstanders zijn niet alleen incompetente journalisten en overschatte professoren, maar ook en vooral taalsociologen.
Volgens taalsociologen bestaan er geen taalfouten, alleen maar taalontwikkelingen, want een fout die velen maken is geen fout meer.
Vergelijk het eens met de wet: homoseksualiteit is goddank uit het strafboek gehaald, maar wat als de ontwikkeling van de publieke moraal leidt tot de opvatting dat moord in bepaalde gevallen geoorloofd is, en dat bij wijze van argument een beroep wordt gedaan op het feit dat sommige echtgenoten nu eenmaal hun overspelige vrouw vermoorden?
Gehuld in mijn klassieke toga, bestrijd ik gedachten die door taalsociologen zijn gedacht met pedanterie. Toch sta ik onbevangen tegenover mijn eigen stijl: ik ben geen schoolmeester, ik ken geen dogma’s; ik mag juist alles omdat ik zo goed Nederlands ken.
‘s Nachts (om in te slapen zou ik een boek moeten lezen)
In NRC-Handelsblad stond dat bisschoppen de hostie nog uitdeelden, maar dat er geen wijwater meer werd geschonken.
Hoort u dat, dat gekraak? Dat is Europa dat inzakt.
Zaterdag
‘In alle grote Europese crises trad Nederland tevoorschijn als een combinatie van hooghartigheid en krenterigheid. (…) Na de uittreding van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie waant Nederland zich meer dan ooit roerganger naast God. Met het stuitende moralisme van de predikant.’
Hoort u dat gekwaak? Dat is Hugo Camps, de grote moralist, die zich opblaast.
Blies hij zich maar op.
Zondag 5 april
Allerwegen dreigen mensen in een depressie weg te zakken – zo’n quarantaine is een sociaal moeras, a slough of despondency: overal om je heen zwarte uitzichtloosheid, die zuigt aan je overgewicht; en dan dat ploppen van gasbelletjes, hoor maar, is dat je geestelijk leven…?
Benno Barnard is een schrijver die meent dat het heden gewoonlijk ongelijk heeft.
Deze maand reist uw auteur, liefhebber van gelukkige, heteronormatieve gezinnen, van Zuid-Engeland naar Gent: tussen de Magna Carta en de Boekentoren.
‘Afgrond’ verhaalt de waargebeurde verhouding tussen Venetia Stanley en de veel oudere Britse premier Henry Asquith, die leidde tot een kabinetscrisis.