Homerus en de triomf van de troost
Troy, de film. Daar valt iets minder troost in te bekennen dan in het origineel, de Ilias.
foto ©
De eerste grote troostscène uit de westerse literatuurgeschiedenis: Achilles troost zijn vijand in de laatste zang van de Ilias.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementDe eerste grote troostscène uit onze westerse literatuurgeschiedenis is meteen een van de allermooiste. Ze komt voor in het laatste boek van de Ilias, een van de twee epen die we nog altijd aan Homeros toeschrijven. De scène speelt zich af in de legertent van Achilles, de legendarisch koleirige leider van de Grieken.
Achilles krijgt halverwege de 24e zang van de Ilias een door de goden geregeld bezoek van Priamos, de koning van de Trojanen. In de logica van het epos zijn de twee elkaars aartsvijanden. Maar hier, op het einde van de oorlog die hen tegenover elkaar plaatst, lijken ze mekaar voor het eerst op een andere manier te zien. De twee tegenstanders gaan uiterst respectvol met elkaar om. Achilles troost zelfs zijn vijand. Hij doet dat bovendien op waardige wijze, niet met het dedain van de winnaar.
De eigenlijke troostscène begint op het moment dat Priamos de tent van Achilles binnengaat. De oude koning van Troje komt met geschenken naar zijn vijand omdat hij het lichaam van zijn zoon Hektor terug wil. Priamos hoopt zijn zoon te kunnen begraven volgens de geijkte rituelen. Hektor is door Achilles eigenhandig vermoord, als vergelding voor de dood van zijn geliefde Patroklos, die op zijn beurt door Hektor werd vermoord. De keten van doodslag kleurt overigens de hele Ilias: de grondkleur is bloedrood.
De handen van de moordenaar
Wanneer Priamos de tent van zijn vijand binnenkomt, is Achilles duidelijk verrast. De Trojaanse koning knielt ook meteen neer. Hij omarmt de knieën van zijn vijand, en kust, in de mooie vertaling van Imme Dros, ‘de wrede / mannenmoordende handen die zoveel zoons van hem doodden.’
Priamos voegt aan de gebarentaal van de onderwerping een smeekbede toe die indruk maakt. ‘Denk aan je vader’, vraagt hij Achilles, ‘en hoeveel erger ik er aan toe ben / ik, die heb opgebracht wat geen mens op de wereld ooit opbracht, / ik, die de hand aan mijn mond breng van hem die zijn zonen gedood heeft’.
Zelfmedelijden
Priamos wil medeleven opwekken, en dat lukt. ‘Achilles was tot tranen geroerd om zijn vader’, leert ons de tekst. Die laatste drie woorden zijn belangrijk: Achilles weent niet uit medelijden met de grijsaard die voor hem zit. Hij weent om een andere oude man, zijn eigen vader, van wie hij weet dat ook die zijn zoon niet levend zal terugzien. Beide mannen zitten samen te wenen, maar op de nodige afstand van elkaar. Ze wenen niet omdat ze een wederzijds gevoel delen. Als Achilles zijn tranen heeft gedroogd, reikt hij zijn vijand de hand. Omdat hij Priamos’ verdriet nu beter begrijpt, kan hij gemeende woorden van troost spreken.
Troost in de Oudheid
Troost heeft in de Oudheid altijd van doen met de rede, met verzet ook tegen de al te dwingende kracht van de emoties. Wie overmand is door verdriet, moet weer tot redelijkheid worden gebracht: dat is de rode draad in het Antieke troostdenken. Ook bij Homeros zijn woorden van troost eigenlijk aansporingen tot het innemen van een redelijk standpunt. Het centrale argument van Achilles’ troostlogica is dat Priamos zich maar beter kan neerleggen bij het onheil dat de goden voor hem in pacht hebben. Zijn verdriet zal niets veranderen aan wat de hemelbewoners beslissen, en wat hem overkomt is daarenboven het lot van elke sterveling. In de woorden van Achilles:
‘Kom, vooruit, neem een stoel, we zullen onze ellende
voor het moment laten rusten, hoeveel verdriet we ook hebben,
want al dat harde huilen helpt ons uiteindelijk ook niet.
Zó spinnen de goden de levensdraad van de rampzalige mensen:
dat ze lijden, terwijl de goden zelf zorgeloos leven.
Twee urnen staan er bij Zeus op de vloer, met gaven die hij ons
schenkt: een urn met slechte, een urn met gunstige gaven.’
Het einde van de tranen
De meeste mensen mogen zich gelukkig prijzen, zegt Achilles, als Zeus hen niet enkel met onheil treft. Het zijn voor Priamos troostende gedachten, geput uit de eigen ervaring: door de eigen worsteling met het verlies van Patroklos heeft hij geleerd dat het geen zin heeft te blijven jammeren om de dood van een geliefde. De troost voor Priamos is dus ook troost voor hemzelf:
‘Hou toch maar moed en blijf in je hart niet eindeloos treuren,
steeds om je zoon treuren helpt je niet verder, je kunt hem er niet tot
leven mee wekken, eerder zal ander kwaad je nog treffen.’
Comfort food
Nadat hij het lichaam van Hektor heeft overgedragen, nodigt Achilles Priamos uit voor een maaltijd van brood en gebraden lamsvlees. Dat voedsel bestempelen als comfort food is meer dan zomaar een jeu de mot: de maaltijd maakt immers deel uit van een tweede beweging in Achilles’ troostrede. ‘Laat ons nu denken aan eten’, stelt hij zijn gast geworden vijand voor, en hij roept daarbij het verhaal van Niobe in herinnering.
De mythologische Niobe, icoon van ontroostbaar verdriet, verloor alle twaalf haar kinderen aan de wraak van de goden. Met haar rijke kroost vond ze zichzelf beter dan de godin Leto, die maar twee kinderen had. Wanneer de goden na tien dagen Niobes kinderen begraven, is ze totaal uitgeput van het wenen. Maar toch, zegt Achilles, dacht ze weer aan eten. De analogie is overduidelijk: Priamos moet erover waken dat hij niet net als Niobe ontroostbaar blijft, een toonbeeld bij uitstek van vrouwelijk en dus emotioneel gedrag.
De twee eten in stilte en wederzijdse bewondering – ze delen de triomf van de troost. Achilles zegt zijn vijand een wapenstilstand van twaalf dagen toe, zodat Priamos zijn zoon met de nodige plichtplegingen kan begraven. De laatste honderdvijftig verzen van de Ilias geven aan dat Achilles zijn woord gestand doet.
Niet als in de film
Een vergelijking tussen Homerus’ troostscène en de sterk ingekorte variant ervan in Wolfgang Petersens Troy (2004) doet de ontroerende ontmoeting tussen Achilles en Priamos in de grootse finale van de Ilias nog beter uitkomen. In Petersens film blijven de Griekse held (Brad Pitt) en de Trojaanse koning (Peter O’Toole) vijanden. Ze zijn in elkaars aanwezigheid voortdurend op hun hoede. In Troy blijft er van de troostscène zo goed als niets over. De twee vijanden gedragen zich koel en afstandelijk, er is geen enkele vorm van solidariteit tussen hen. Troost kan in dat geval nooit aan de orde zijn.
Jürgen Pieters doceert literatuurwetenschap en 'Creative criticism' aan de Universiteit Gent. Recent verschenen 'Literature and Consolation' (Edinburgh University Press) en 'Een boekje troost' (Borgerhoff & Lamberigts). Hij werkt aan een nieuw boek over lezen in contexten van zorg.
De lotgevallen van Don Quichot lijken ‘wreed grappig’, maar kunnen evengoed een toonbeeld van zelfopoffering uit een verloren gegane wereld zijn.
‘Afgrond’ verhaalt de waargebeurde verhouding tussen Venetia Stanley en de veel oudere Britse premier Henry Asquith, die leidde tot een kabinetscrisis.