Monsieur Klein, Frau Meinen en mijnheer Delwaide
1942: het jaar van de stilte (deel 4)
foto ©
Hoe de Duitsers verantwoordelijk waren zowel voor het bedenken als voor de uitvoering van hun plan. Deel 4 over ‘1942: het jaar van de stilte’.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementHerman Van Goethem schreef een boek over de ‘Belgische’ medewerking aan de Jodenvervolging in Antwerpen tussen 1940 en 1943. Het betekent een welkome bijdrage tot de niet-aflatende discussie over de collaboratie in Vlaanderen, en inspireerde Jean-Pierre Rondas tot een reeks van vijf overwegingen. Vandaag deel vier: hoe de Duitsers verantwoordelijk waren zowel voor het bedenken als voor de uitvoering van hun plan.
Monsieur Klein
Tijdens de oorlog woont kunsthandelaar Mr. Klein, afkomstig uit de Elzas, in het centrum van Parijs. Een Jood die dringend op zoek is naar contant geld en die hem een schilderij wil verkopen betaalt hij slechts de helft van de waarde; dat blijkt een cynische gewoonte van hem te zijn. Omdat zijn naam ‘Klein’ in de oren van de Parijse politie Joods klinkt, wordt hij op een dag zelf verplicht te bewijzen dat hij niet-Joods is; die bewijzen kan hij echter niet verschaffen. Op zoek naar een Joodse naamgenoot (‘Klein’) gaat hij steeds meer aan zijn eigen identiteit twijfelen.
Tijdens deze kafkaëske zoektocht geraakt hij, met nog één bewijs te leveren, verstrikt in de netten van de Franse politie die bezig is met de rafle du Vel’ d’hiv’, de razzia van de Vélodrome d’hiver van 16 juli 1942. Hij meent de verkoper van het schilderij te herkennen, gaat hem in de massa achterna en wordt erdoor opgeslokt in de kleine tunnel die van het stadion naar een ondergronds treinstation leidt, waar Duitse soldaten hem in een van de wagons dwingen – eindstation Auschwitz.
Het Mr. Klein-syndroom
Wat in deze Franse film van de Amerikaanse regisseur Joseph Losey opvalt, is dat de Duitsers in de film totaal afwezig zijn. Aan de hele intrige komt geen Duitser te pas. Helemaal op het einde van de film staan in de schaduw op het perron silhouetten van soldaten te wachten, slechts herkenbaar aan hun Stahlhelm. De Duitsers als anonieme ontvangers van hun slachtoffers die door de Fransen waren opgehaald; resultaat van een lange keten van legale collaboratiedaden.
Dit noem ik het ‘Mr. Klein-syndroom’. De Vel’ d’hiv’ wordt gedachteloos toegepast op de Antwerpse situatie. Antwerpen lijkt dan een klein collaborerend Parijs. Ook in de Vlaamse geschiedschrijving blijven de Duitsers buiten schot. In het geval van Gewillig België (Van Doorslaer e.a., Meulenhof/Manteau, 2007) omdat de auteurs gebonden waren aan de federale opdrachtgever die een studie besteld had over de bestuurlijke collaboratie; en in het geval van Herman Van Goethem omdat hij deels het slachtofferstandpunt inneemt, en deels de Belgische autoriteiten (en met name de burgemeester) viseert. Maar ook over het algemeen concentreert het historische werk zich hier te lande zelden op de hoofdverantwoordelijken – en dat waren nu eenmaal de Duitsers.
Frau Insa Meinen
Kwam daar nu toch, kort na de publicatie van Gewillig België, een Duitse onderzoekster op de proppen met een studie die ook in het Nederlands werd vertaald: De Shoah in België (2009). Volgens mij verplichte lectuur naast Van Goethems 1942. Zij vond nu juist dat het met die hele administratief-politionele, officieel-officieuze Belgische collaboratie waar Gewillig België en Van Goethem zo de nadruk op leggen wel meeviel.
Die was, zo beweerde ze, helemaal niet zo uitgebreid als men ons vertelde. We moesten de deelname van de Belgische administratie maar niet overschatten. De medewerking die wél bestond, was helemaal niet bepalend. Tenslotte deden de Duitsers wat ze wilden, lokale medewerking of niet. En toen de Belgen de samenwerking stopzetten, had de bezetter voldoende eigen manschappen ter beschikking om met alles wat hij deed door te gaan zoals voorheen. In een genocide was en bleef het cruciale punt toch de eigenlijke arrestatie, en niet het aanleggen van een Jodenregister of het doorgeven van domicilieadressen, zo vertelde ze aan iedereen die het wou horen.
Kijk maar naar het hele bezettingsapparaat dat ingeschakeld werd in de jodenvervolging, schreef Insa Meinen: niet alleen de Sipo-SD (de ‘Gestapo’) hield zich ermee bezig, maar ook de Feldgendarmerie en de Geheime Feldpolizei en ook voor ons onverwachte, eveneens gewapende deelnemers als het Devisenschutzkommando en het Grenzwachtregiment Clüver.
Bevelslijnen
In zijn 1942: Het jaar van de stilte gaat Herman Van Goethem daar ten dele in mee. Van bij de deportaties naar Limburg gaat het om bevelen van de Feldkommandantur. Wordt er een auto van een Sipo-SD-officier in de fik gestoken, dan komt het Duitse bevel aan de Antwerpse politie om 25 Joden als gijzelaars te leveren, anders wordt de politiecommissaris gearresteerd. De mislukking van een razzia wordt aan ‘verraad’ van de politie geweten, die nu als straf helemaal zelfstandig de volgende razzia van 27-28 augustus moet organiseren – onder dreigement met deportatie naar Breendonk. Rudi Van Doorslaer houdt in zijn overigens magistrale samenvatting in Gewillig België helemaal geen rekening met deze afdreiging, om het dan uiteindelijk toch maar over de ‘Antwerpse ontsporing’ te kunnen hebben.
Meestal lopen trouwens de Befehlslinien van de Sipo-SD direct naar de adjuncten en de agenten van de Antwerpse politie. Het zijn de adjuncten die onder druk worden gezet, want de Duitsers richten zich onmiddellijk tot hen, onder voorbijgaan van hun rechtstreekse oversten. Niet alleen de procureur en de burgemeester, maar zelfs hoofdcommissaris De Potter zelf wordt soms gepasseerd. Op een gegeven moment wordt ermee gedreigd het hele korps van de zevende wijk te arresteren.
Enkele stappen verder
Maar tot grote ergernis van de auteurs van Gewillig België gaat Insa Meinen nog een paar stappen verder. Volgens haar tellingen werd de meerderheid van de Joodse slachtoffers niet opgepakt in het kader van de massale razzia’s. Meer dan de helft van de aanhoudingen gebeurden individueel of in kleine groepjes, achtervolgd door jodenjagers.
Nog iets anders is dat niet de Antwerpse politie de meerderheid der Antwerpse Joden aanhield: de collaborerende Belgische overheden waren verantwoordelijk voor 18% van alle Joodse aanhoudingen, en nooit hebben ze zelf het initiatief genomen, altijd gebeurde dit op bevel van de Duitsers. De auteurs van Gewillig België zijn het daar trouwens mee eens. Met het cijfermateriaal in de hand velt Insa Meinen een oordeel over de Vlaamse historici die vooral de collaboratie viseren en uitvergroten, ten koste van de rol van de bezetter zelf.
Mijnheer Delwaide
Laat ons nu eens, in het licht van al het voorafgaande, goed lezen wat Herman Van Goethem aan burgemeester Delwaide allemaal toedicht. Een paar cruciale citaten volstaan. ‘Delwaide en de zijnen reiken het kader aan voor jodendeportaties’ (blz. 155). ‘Zoals Delwaide alles in stelling bracht voor de deportatie van de joden…’ (blz. 193). ‘Delwaide heeft sinds 1940 de Duitse Jodenpolitiek ondubbelzinnig ondersteund, om vanaf juni 1942 krachtdadig zijn bijdrage te leveren aan de voorbereidingen van de ophanden zijnde deportaties’ (blz. 232) – nota bene een zin die de huidige burgemeester Bart De Wever tijdens zijn toespraak bij de presentatie van het boek citeerde, waarbij hij eraan toevoegde dat dit nu eens het onverbiddelijke eindoordeel is.
Even afgezien van mijn onverbiddelijke mening dat onverbiddelijke eindoordelen niet bestaan, moet ik hier toch wijzen op de opzettelijkheid, de intentionaliteit en de bedoelingenmodus die Van Goethem hier hanteert, terwijl hij anders toch altijd bereid is de handelingen of het verzuim van de Belgische collaborerende overheden te contextualiseren…
Glazen bol
Het dagboeksysteem in Van Goethems boek legt terecht de nadruk op de dag-aan-dag-toekomstverwachting van slachtoffers en omstaanders. Waarom zou dit dan niet evengoed gelden voor Delwaide, die al evenmin de beschikking heeft over een glazen bol? De enigen die in 1942 hun handelingen min of meer op een min of meer bepaalde toekomst kunnen afstemmen, zijn de Duitse bezetters zelf. Zij en zij alleen bevinden zich in de omstandigheid dat ze weten wat ze zullen doen en in welk kader ze dat zullen gaan doen. Zij hebben een plan dat ze gaan uitvoeren ook. De omstanders en de slachtoffers hebben dat niet, en Delwaide al evenmin – tenzij hij een directe lijn met Berchtesgaden zou gehad hebben natuurlijk.
Het is zoals met de pompbak
Het historisch procureursmateriaal tegen Delwaide berust op diens reorganisatie van de politiewijken (de zesde en de zevende wijk zouden expres met ‘zwarte’ agenten bevolkt zijn opdat ze beter Joden zouden kunnen pakken); de bewaking van ocharme een beddendepot in de Van Diepenbeeckstraat; en de intrekking van, opnieuw ocharme, enkele vakantiedagen bij een agent die niet op post was terwijl zijn collega’s voor het vuile werk mochten opdraaien. Geen van deze indicaties geeft aan de beschuldiging enig gewicht. Dat is wat men noemt een mager dossier.
Kortom, er is geen zaak Delwaide, want zelfs Van Goethem brengt er geen te voorschijn. Er is na de oorlog ook geen zaak geweest, en na de nieuwe naamgeving van het dok zal men er vandaag weer snel over zwijgen. Het dok kreeg juist zo snel een nieuwe naam omdat het de moeite niet is. Er is geen tijd voor rechtsgedingen zonder voorwerp. Het is zoals met de pompbak. Een nieuwe naam kost niks, en niemand die treurt om de oude.
Maar ik begrijp het mechaniekje wel. Wegens het Klein-syndroom zijn de Duitsers afwezig. Ze komen slechts in beeld als silhouetten. De politiemannen zelf zijn ook maar doodgewone mannen (Ordinary Men – cfr. Raul Hilberg). De Belgische collaboratie valt onder de Conventie van Den Haag. Wie blijft er dan nog over om de schuld aan toe te wijzen? Juist. Precies daarom was het dat tijdens de repressie dergelijke zaken als ‘te kies’ werden beschouwd. Delwaide kreeg niet eens een proces. De reden is duidelijk: hier raakte het Belgische overheidsapparaat het dichtst aan zijn eigen falen. En wie doet zichzelf nu een proces aan?
(Wordt vervolgd)
Herlees hier het eerste deel.
Herlees hier het tweede deel.
Herlees hier het derde deel.
Tags |
---|
Jean-Pierre Rondas was tot 2011 radiomaker bij Klara (VRT) met de interviewprogramma’s Wereldbeeld en Rondas. Publiceerde 'Rondas’ Wereldbeeldenboek' (2006 en 2020). Als stichtend lid van de Gravensteengroep redigeerde hij 'Land op de tweesprong. Manifesten ter ontgrendeling van Vlaanderen' (2012). In 2014 verscheen 'De hulpelozen van de macht'. Publiceerde nieuwe geannoteerde edities van Filip De Pillecyns 'Tegen de muur' (2019) en 'Mensen achter de dijk' (2020). Maakte een keuze uit Mark Grammens' 'Journaal'-essays in 'Trouw moet blijken' (2022). Eigen essays verschenen in 'Een kwestie van bestaan. Vlaanderen in de wereld' (2020).
Na een in memoriam voor zijn leerling Luc De Vos, herdenkt J.P. Rondas zijn poësisleraar Paul Heirwegh die dit jaar overleed. Opdat verleden lessen niet verloren zouden gaan.
Amerikakenners Roan Asselman en David Neyskens bespreken de actualiteit aan de overkant van de oceaan.