Linkse actie – rechtse reactie?
ASTB-stakingen in historisch perspectief
Klein links verzet, acties van ASTB of ‘Hart Boven Hard’ zouden ‘rechts’ wel eens sterker kunnen maken.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementWe leven in boeiende tijden. De strategie van Tsipras en Syriza om middels een tegendraads socialisme dat de confrontatie met de EU aangaat en haarden van verzet in de rest van Europa aan te steken, is gefaald. De groots aangekondigde guerilla-acties van spoorbond ASTB gaan vrijwel onopgemerkt voorbij door de grote werkwilligheid van het NMBS-personeel. ‘Hart Boven Hard’ lijkt zijn karikaturaal imago niet te boven te komen en John Crombez probeert wanhopig zijn partij te rebranden in een vernieuwend samenlevingsparadigma.
De sfeer van ontreddering bij socialistische partijen en vakbonden doet me denken aan een van de interessantste historische naslagwerken die ik gelezen heb: Storia delle Origini del Fascismo van Roberto Vivarelli (2012). Vivarelli schetst de politieke en sociale achtergrond van de pijlsnelle opkomst van het fascisme begin jaren 20, en de al even spectaculaire neergang van het socialisme en syndicale actie. Ook al moeten we alles in tijd en context plaatsen en is de maatschappij, en de arbeidersklasse in het bijzonder, sindsdien ingrijpend veranderd, toch leert de geschiedenis van het twintigste-eeuwse socialisme ons veel over de relatie tussen vakbeweging en partij, tussen arbeid en politiek, en – voor de rechtse lezer misschien het interessantst – over antisocialistische reactie. Inzichten die, geprojecteerd op de concrete situatie van de politiek en sociaal georganiseerde linkerzijde van België en Europa anno 2015, heel waardevol kunnen blijken.
Aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog is Italië the place to be voor socialisten en syndicalisten. De arbeidersklasse slaagt er wonderwel in zich efficiënt en daadkrachtig te organiseren en dwingt de liberale regeringen er al vroeg in de twintigste eeuw in om belangrijke sociale wetgeving te implementeren. Wanneer diezelfde liberale regering in 1911 toegeeft aan de rechterzijde en zich in een oorlog met Turkije om Libië stort, wijzigt de Italiaanse socialistische partij (PSI) gevoelig haar koers. De partij wordt linkser, radicaler, strijdvaardiger. Tot 1912 was de partij steeds een duiventil van progressieve individuen die in het parlement eigen agenda’s nastreefden en strategische allianties met liberaaldemocraten aangingen. Niet zonder succes, overigens: belangrijke sociale wetgeving zoals een algemeen pensioensysteem, ziekteverzekering, subsidiëring van huisvesting voor arbeiders en vakantieregelingen werden zo via parlementaire weg binnengehaald. Vanaf het partijcongres van juli 1912 verandert dit ingrijpend: het reformisme van de sociaaldemocraten wordt afgewezen, en socialisten die participeerden in huldevieringen van de koning of patriottische manifestaties worden uit de partij gezet. De gematigde groep sociaaldemocraten rond Ivanoe Bonomi, de latere premier, wordt op die manier de deur gewezen. Benito Mussolini, de ambitieuze leider van de PSI-afdeling in Forli en sleutelfiguur in de revolutionaire fractie van de partij, neemt Bonomi’s plaats in het partijbestuur in en wordt hoofdredacteur van het officiële partijblad Avanti.
Driloefeningen
Ondanks haar radicaler profiel slaagt de PSI er niet in om voldoende arbeiders te overtuigen om in staking te gaan tegen de liberale regeringen. Tot overmaat van ramp breekt in juni 1913 een staking uit in de Milanese auto-industrie die wordt georchestreerd door de Unione Sindicale Italiana (USI), de vakbond van de anarchisten. Dit wordt handig uitgespeeld door de burgerlijke en nationalistische pers, die de vinger op de pijnlijke wonde leggen door te besluiten dat de PSI geen enkele invloed heeft op de fabrieksarbeiders. Een correcte analyse: de PSI was op dat moment een partij van geschoolde arbeiders en bekoorde vooral grote delen van de middenklasse: leerkrachten, boekhouders, winkeliers, ambachtslieden. Terwijl bleef haar invloed in de fabrieken beperkt. Ondanks het feit dat de PSI er niet in slaagt de stakingen te coördineren en zich als politieke protagonist van de stakers op te werpen, breekt er wel een landelijke staking uit. De staking draait uit op een fiasco: er worden geen toegevingen gedaan, noch politiek, noch op de werkvloer. Toch reageert Mussolini opgelucht en schrijft in Avanti:
‘Het feit dat hij plaatsgevonden heeft, is de grootste overwinning van de algemene staking.’
Ook al kan de sociale onrust niet stollen in een politiek project dat concrete invloed op het beleid heeft, er wordt tenminste gestaakt. ‘Driloefeningen voor de revolutie’, zoals Mussolini ze noemt.
Ook een tweede algemene staking in juni 1914 draait concreet op niks uit. De PSI slaagt er maar niet in om politiek munt te slaan uit de strijdvaardigheid van de goed georganiseerde vakbonden. Het water tussen vakbeweging en partij blijkt te diep
Wereldoorlog I
De uitbraak van de oorlog betekent een nieuwe klap voor de PSI: als vrijwel enige socialistische partij in Europa had de PSI zich steeds verzet tegen deelname aan de oorlog en de goedkeuring van oorlogskredieten. Tot groot ongenoegen van de revolutionaire fractie, die in de bewapening van de volksmassa de unieke kans zag om een proletarische revolutie in heel Europa tegen de burgerlijke machthebbers gestalte te geven. De PSI hield echter voet bij stuk en verklaarde op het partijcongres in Ancona van juni 1914 neutraal te blijven en de strijd tegen de oorlog te voeren via algemene werkstakingen. De bedoeling was om de focus van de partij te richten op de arbeidersmassa, en niet langer op brede lagen van de gehele Italiaanse bevolking.
De omstandigheden zijn ideaal voor het socialisme in Italië in de tweede helft van de oorlog: Italië kan geen enkele veldslag winnen en in 1917 stort de Italiaanse productie in en heersen hardnekkige voedseltekorten. Tussen 1913 en 1917 verliest de lire meer dan 60% van zijn waarde. Na de slag bij Caporetto in november lijkt de oorlog voor de Italianen afgelopen. Zoals Lenin in maart zal bewerkstelligen in Brest-Litovsk eisen de socialisten vredesonderhandelingen. Maar vergeefs. Sterker nog: na Caporetto komt de Oostenrijkse opmars tot stilstand en wordt uiteindelijk bij Vittorio Veneto verslagen. Italië ‘wint’ de oorlog en een vlaag van vaderlandsliefde smoort enige hoop op socialistische revolutie in de kiem.
Radicalisering
In de maanden na de oorlog radicaliseert de PSI verder en wordt, onder invloed van de Russische bolsjewieken, de facto communistisch. De Napolitaanse partij-afdeling van Amadeo Bordiga organiseert zijn afdeling zelfs in ‘sovjets’. In het voorjaar breken massale stakingen uit, zowel in de steden als op het platteland. Serrati, de leider van de radicale vleugel van de PSI, pleit voor de oprichting van een socialistische republiek naar Sovjetmodel én de toetreding van de PSI tot de pas opgerichte Derde Internationale. De reformistische vleugel van Turrati daarentegen wou de nadruk leggen op syndicale actie om zo tot sociale verandering te komen.
De stakingen bleven mekaar in ijltempo opvolgen. Tussen maart 1919 en maart 1920 lag zo goed als de gehele industrie volledig stil. De vakbewegingen in de bedrijven wezen het politieke leiderschap van de PSI af en hun wilden hun interne bedrijfseisen niet extrapoleren naar een grotere politieke dimensie. Arbeiders in Puglia hadden nu eenmaal andere verzuchtingen en andere risico’s dan arbeiders in Lombardije. Tot overmaat van ramp verenigden de industriëlen zich in het Algemeen Verbond van de Industrie en de landbouwbedrijven in de Algemene Confederatie van de Landbouw.
Toen de syndicalisten in mei en juni 1920 opnieuw een nationale staking uitlokten, reageerden de industriëlen ditmaal georganiseerder. De hele zomer lang werd een lock-out afgekondigd, waarna de arbeiders met geweld de fabrieken bezet hielden. Tegen september viel de productie stil en begonnen de arbeiders inboedel van de fabrieken en burelen te verkopen om te blijven produceren. Nadat de arbeiders de productiemiddelen een maand in handen hadden, brak hongersnood uit in de grote industriële centra in het noorden.
De vijfde regering van Giolitti gaat op dat moment met de grootste vakbond CGdL aan tafel en niet met de gebruikelijke politieke gesprekspartner PSI. Wanneer er een akkoord wordt bereikt over loonsverhoging, betaalde vakantie en opzegtermijnen, kondigen de vakbonden het einde van de staking aan. Tot groot ongenoegen van de communisten. Vakbondsafgevaardigde Mario Sonzini wordt ontvoerd en geëxecuteerd door de Rode Garde, de paramilitaire vleugel van de PSI. De publieke opinie, inclusief arbeiders en vakbonden, keert zich nu af van de socialisten. Antonio Gramsci, voorman van de communistische vleugel van de PSI, reageerde verbitterd: ‘De arbeidersklasse heeft zijn vermogen getoond om zichzelf te besturen, maar werd verraden door haar politieke en syndicale leiders.’
Mussolini
Op het Zeventiende Partijcongres van de PSI in januari 1921 te Livorno, komt het tot een formele splitsing. Gramsci en de radicalen splitsen zich af en richten de Communistische Partij van Italië op. Bij de verkiezingen van 13 mei worden Mussolini en 34 andere fascisten verkozen op de lijst van het ‘Nationale Blok’. Ondanks de ruk naar rechts krijgt Italië met Ivanoe Bonomi toch voor de eerste maal een socialistische premier, maar zijn regering houdt niet lang stand. Wanneer de socialistische familie weer aanstuurt op een nationale staking, worden zij geconfronteerd met een breed gedragen sociale afkeer tegenover arbeidersbewegingen, over alle klassen heen. Arbeiders zijn stakingsmoe, de middenklasse is de resulterende schaarste en oproer in de straten beu, en de kapitalisten hebben zich georganiseerd met een syndicalistische discipline. Het socialisme en het syndicalisme imploderen in minder dan een jaar tijd. Het is geen wonder dat de bevolking en de politiek opgelucht ademhaalt wanneer Mussolini zijn eerste kabinet mag vormen in oktober 1922 en het is voor niemand een verbazing, en voor velen zelfs een opluchting, dat de Nationale Fascistische Partij bij de verkiezingen van 6 mei 1924 met de vingers in de neus 65% van de stemmen haalt.
Actie-reactie
Vivarelli werpt een interessante vraag op: zijn revolutionairen er zich van bewust welke contrarevolutionaire kracht zij kunnen ontketenen? Wat is het aandeel van de Duitse Spartakusbond, de PSI en de Spaanse republikeinen in de opkomst van respectievelijk het nationaalsocialisme, het fascisme en het franquisme?
Heeft Syriza nu een links vuur doen ontbranden in Europa of een voedingsbodem gecreëerd voor verrechtsing? Legt spoorwegvakbond ASTB met haar acties nu de kiem van een socialistische inhaalbeweging, of maakt dit de centrumrechtse regering enkel sterker? Dat ze daar toch maar eens over nadenken tijdens hun zaterdagstakingen.
Foto: Benito Mussolini, (c) Reporters
De Franse schrijver Michel Déon is niet meer.
‘Afgrond’ verhaalt de waargebeurde verhouding tussen Venetia Stanley en de veel oudere Britse premier Henry Asquith, die leidde tot een kabinetscrisis.