JavaScript is required for this website to work.
post

Lokaal conflict wordt regionale oorlog

Jemen en Saoedi-Arabië: een absurde oorlog (deel I)

Robert Vandemeulebroucke18/4/2015Leestijd 5 minuten

Jemen verandert in een slagveld van regionale machten. Er zou beter werk van interne hervormingen worden gemaakt.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Een lang aanslepend dispuut tussen een bevolking die op politieke hervormingen aanstuurt en een president die daarop weigert in te gaan, die verjaagd wordt, aftreedt en dan om militaire hulp van Saoedi-Arabië vraagt, dreigt van een lokaal conflict een regionale oorlog te maken. En daarvoor zijn geen goede argumenten te vinden.

Ter inleiding

Jemen, geografisch ten zuiden van Saoedi-Arabië gelegen, een territorium met een oppervlakte van 528000 km², is een van de armste landen in de moslimwereld met een Bruto Nationaal Product (BNP) van nauwelijks $ 2.250 per persoon. Het is een ruig land, beschermd door bergen in het noorden en het oosten. Het land telt vijfentwintig miljoen inwoners en de bevolking bestaat voor bijna 40 % uit Houthis, een krijgshaftig volkje, qua godsdienst verwant met sjiietisch Iran, die in het noorden tegen de grens met Saoedi-Arabië wonen, en voor ongeveer 60% uit soennis die in het oosten en het zuiden wonen. Noord- en Zuid-Jemen, beide onafhankelijke landen, werden in 1990 verenigd in één republiek.

Al Qaida, dat al vele jaren met succes opereert tegen de regering in de hoofdstad Sana’a onder de naam van AQAP (Al Quaida Arabian Peninsula) heeft zijn basis in oostelijk Jemen. De terreurgroep heeft er onlangs het gezelschap bijgekregen van de Islamitische Staat (IS). Beide organisaties zijn verantwoordelijk voor recente spectaculaire aanslagen: de bevrijding van honderden gevangenen en bloedige aanslagen op twee moskeeën in de hoofdstad Sana’a.

Ali Abdullah Saleh, een soenni, werd in 1999 tot president verkozen. Hij is er niet in geslaagd het land een beter economisch draagvlak te bezorgen. Armoede, werkloosheid en corruptie bleven troef en de Houthis voelden zich zwaar gediscrimineerd. Dat laatste is een gegeven dat men in alle Midden-Oostenlanden met een etnische, stammen en religieuze ongelijk verdeelde bevolking aantreft: ofwel heeft de minderheid, ofwel de meerderheid geen enkele vorm van inspraak, naargelang het geval. In Saoedi-Arabië regeert het soenni-koningshuis al Saoud en zijn de sjiieten in de minderheid (10%). In Bahrein zijn de sjiieten in de meerderheid (75 à 80%) maar zij worden sinds de onafhankelijkheid van het land in 1971, geregeerd door een soennitische minderheid. In Irak was de soenni-dictator Saddam Hoessein tot aan zijn omverwerping in 2003 de baas over de sjiietische meerderheid (60%) en nu is het, met de sjiietische regering onder premier Haider al Abadi, net het omgekeerde. In Syrië, vóór de burgeroorlog in 2011, zwaaide de Alawietische minderheid (10%) onder president Bashar al Assad, een met de sjiieten verwante godsdienst, de plak over de andere lokale minderheden en de soenni meerderheid (90%). Die etnische, stammen en religieuze verdeelde bevolkingen en het gebrek aan politieke wil van de machtshebbers om dat onevenwicht ongedaan te maken en de macht te delen, is de belangrijkste oorzaak van alle politieke conflicten en oorlogen in het Midden-Oosten.

Van kwaad naar erger

In 2011, bij het begin van de Arabische lente in Tunesië, Libië, Egypte en Syrië, kookte het geduld van de Jemenieten, en dus niet alleen van de Houthis, maar ook van vele soennieten over. Toen Saleh zich tot president voor het leven wilde laten verkiezen, tegen de constitutie in, was het hek voorgoed van de dam. Wekenlang braken zware onlusten uit met veel materiële schade en slachtoffers tot gevolg. Saleh werd bij een aanslag gewond en vluchtte voor medische verzorging naar Saoedi-Arabië. Riyadh bemiddelde, dwong Saleh in 2012 tot aftreden in het voordeel van zijn vice-president Abdullah Rabbu Mansour Hadi maar zorgde er tegelijkertijd voor dat Saleh als privéburger later veilig naar Sana’a kon terugkeren met een bonus op zak, namelijk met een juridische immuniteit tegen gepleegde misdrijven. Het was een beloning tegen de straatoppositie in, maar zij werd spoedig goedgekeurd door het Jemenitische parlement.

De nieuwe president Hadi bakte het niet beter, Jemen sleepte zich van de ene crisis naar de andere, de Verenigde Staten (VS) konden Al Qaida niet in toom houden ondanks talloze raketaanvallen en drones in het oostelijk landsgedeelte ondernomen en IS begon de kop op te steken.

De rusteloos geworden Houthis rukten in september 2014 naar Sana’a op dat zij zonder veel slag of stoot konden bezetten. Hadi verschanste zich in het presidentiële paleis maar dat bleek niet veilig want het werd beschoten. De vertegenwoordiger van de Verenigde Naties (VN) stelde een verzoeningsplan voor dat aanvankelijk goed werd onthaald maar uiteindelijk werd gekelderd door de drie partijen, met name de Houthis, de soenni’s en de president zelf. De Houthis en vele soennis beoogden namelijk de oprichting van een regering van nationale eenheid en het doorvoeren van politieke hervormingen. In deze formule kon Hadi zich niet terugvinden. Daarop werd het parlement ontbonden en Hadi kreeg huisarrest opgelegd. Om dit politieke vacuüm op te vullen benoemden de Houthis Mohammed Ali al Houthi tot hoofd van een revolutionnair comité. De president gaf zijn ontslag op 22 januari 2015 en dat vergrootte de chaos aanzienlijk. De VS besloten de ambassade in Sana’a te sluiten. De Houthis hielden de gebeurtenissen in Sana’a voor bekeken en zij rukten verder naar het westen en het zuiden van het land op. Op korte tijd bezetten zij er, zonder veel tegenstand, de belangrijkste steden en havens aan de Rode Zee in het westen en aan de Golf van Aden in het zuiden. Enkel de stad Aden ontbrak nog aan hun palmares. Maar President Hadi wist te ontsnappen uit Sana’a en in Aden aangekomen, herriep hij op 21 februari 2015 zijn ontslag temidden van zijn krimpende schare trouwgebleven volgelingen en hij riep Aden uit tot voorlopige nieuwe hoofdstad. Enkele weken later vroeg hij Saoedi-Arabië om militaire hulp om zijn gezag te herstellen, alvorens zelf op 22 maart 2015 naar Riyadh te vluchten.

Temidden al dit gekrakeel waren de politieke ambities van ex-president Saleh opnieuw boven water gekomen en aangescherpt. Hij werd de uitgesproken tegenstander van Hadi en voorvechter van de Houthi-zaak, een bevolkingsgroep die hij tijdens zijn presidentschap nochtans manu militari fel had bestreden. Door zijn steun vergemakkelijkte hij de militaire doorbraak van de Houthis naar het westen en het zuiden van het land aanzienlijk, want veel soennietische tegenstand troffen de Houthis niet aan.

Militaire ingreep

In plaats van, zoals in 2011, voor een diplomatieke oplossing door onderhandelingen te gaan, koos Saoedi-Arabië meteen voor een militaire ingreep. Op zeer korte tijdsspanne bracht het koninkrijk een militaire alliantie op de been bestaande uit negen landen van de Arabische Liga, logistiek ondersteund door de VS (Saoedi-Arabië, Koeweit, Bahrein, Qatar, de Verenigde Arabische Emiraten, Jordanië, Egypte, Soedan en Marokko). Op Koeweit en Jordanië na worden al deze landen door soenni-autocraten bestuurd. Pakistan, door Riyadh onder druk gezet om troepen en vliegtuigen te leveren, wees het aanbod beleefd af en ook Oman in de Golf, de onmiddellijke buur van Jemen, hield zich afzijdig. Beide landen willen zodoende de handen vrijhouden om hun goede diensten aan te bieden bij het zoeken naar een politieke oplossing, die er vroeg of laat toch moet komen voor zover er dan nog enige structuur in Jemen overeind zal staan. De logistieke steun van de VS in deze oorlog verbaast niet maar hij toont duidelijk de tweeslachtigheid en onzekerheid van het Amerikaanse beleid, door president Obama gevoerd, in het ganse Midden-Oosten aan: de VS ondersteunt Saoedi-Arabië in zijn oorlog tegen de Houthis, die stam- en religieuze verwantschappen hebben met Iran, Washington is tegelijkertijd een coalitiepartner met Iraanse troepen – een gedoodverfde vijand – in de strijd tegen IS in Irak en het voert met een andere coalitie luchtaanvallen uit tegen IS-posities in Syrië. IS is in Syrië de meest efficiënte oppositie-actor tegen de door Iran logistiek zwaar beschutte president Bashar al Assad, die sinds het uitbreken van de burgeroorlog in 2011 door de VS publiek aan de schandpaal wordt geplaatst en de meest gehate man in Washington is. De Syrische president profiteert van de verminderde militaire druk van de VS op bepaalde van zijn fronten om zijn bevolking verder ongestraft te terroriseren met het afwerpen van tonbommen uit helicopters op dicht bevolkte gebieden, die al dan niet gevuld zijn met chloorgas. De Syrische burgeroorlog, thans in zijn vijfde jaar, heeft tot nog toe tot een waanzinnig hoog dodental en ontheemden onder burgers geleid, zonder einde in het gezicht (ten minste 220000 dodelijke slachtoffers en acht miljoen ontheemden, of één derde van de totale Syrische bevolking).

Ten slotte zijn er in dit zelfde verband de P5 + 1 onderhandelingen met Iran – bestaande uit de vijf Permanente Leden van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties + Duitsland en natuurlijk Iran – die, naar men beweert, op een aantal knelpunten na, in de laatste rechte lijn zitten en tegen einde juni 2015 kunnen worden afgerond. Stevenen deze af op een succes of een mislukking? Het is gewettigd de vraag te stellen of het tegen de nekharen in strijken van Iran door de VS omwille van het steunen van deze coalitie, en Teheran onder bijkomende druk te zetten in ten minste twee andere militair gevoelige aangelegenheden dan het voorliggende kernwapendossier, een wijze maatregel is.

De auteur is oud-ambassadeur.

Foto (c) Reporters

Commentaren en reacties