Luctor et emergo: de ramp die Nederland vorm gaf
Vooruitblikken in het verleden
Op 1 februari 1953 trof de grote watersnood Nederland. De ramp bleef in het collectief geheugen gegrift en groeide met zijn nasleep uit tot een deel van de Nederlandse identiteit.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementVoor de mensen die rond de Noordzee woonden was het een verschrikkelijk ontwaken op 1 februari 1953. De orkaan die de dag voordien boven Schotland en de Orkney-eilanden woedde, een noordwesterstorm met windkracht tien, had het water van de Noordzee van het noorden naar het zuiden gestuwd, recht in de trechter die naar het Kanaal leidt. Die nacht werd rond vier uur springtij verwacht, waardoor het water op een zeer hoge stand bleef staan. En het loopt dus mis. Rond vier uur ’s nachts braken de eerste dijken door, tegen zes uur hebben op vele plaatsen langsheen de zuidelijke kust van Nederland de dijken het begeven. Het water stroomt snel en zonder hindernissen de laaggelegen polders binnen. Op een half uur tijd lopen verschillende dorpen helemaal onder water, met waterstanden van twee tot drie meter hoog. Vooral de eilanden Duiveland en Overflakkee worden zeer zwaar getroffen, maar het water dringt helemaal door tot in West-Brabant. In totaal braken die nacht over een afstand van 187 kilometer 89 dijken door, de grootste breuk was bijna twee kilometer breed. En het water stopte uiteraard niet aan de landsgrenzen. In Vlaanderen sloeg het water op verschillende plaatsen bressen in de dijken. De binnenstad van Oostende liep volledig onder water, in Antwerpen en een reeks kleinere steden stonden straten blank. Ook Groot-Brittannië kreeg een hoop ellende over zich heen. De kust werd over een lengte van 1600 kilometer verwoest en een groot deel van het kustgebied overstroomde.
Maar de ellende was na die nacht nog niet gedaan. De wind bleef strak waaien en toen het op de middag opnieuw vloed werd stroomde een tweede vloedgolf over het getroffen gebied. Gebouwen die al beschadigd waren maar nog rechtstonden stortten onder druk van die tweede vloedgolf in. Wie er zijn toevlucht had gezocht, zat in de val. De tweede golf maakte evenveel doden als de eerste. Door het aanhoudend noodweer en de gebrekkige en verstoorde communicatie met het overstroomde land duurde het even vooraleer de omvang van de ramp helemaal duidelijk werd. De hulpverlening van buitenaf kwam pas goed op gang vanaf 2 februari, maar in het getroffen gebied was men niet blijven stilzitten. De vele verhalen van individuele heldendaden en spontane reddingsacties op die eerste februari behoren tot op vandaag tot het Nederlands collectief geheugen.
Een ongeziene catastrofe
Toen de storm was gaan liggen en het water stilaan onder controle geraakte kon de balans van de catastrofe worden opgemaakt. En die was hard. Nederland betreurde 1836 doden, 307 Engelsen lieten het leven en bij ons vielen er 28 slachtoffers. Maar ook op zee maakte de storm 224 slachtoffers. De meeste doden vielen daar toen de veerboot Princess Victoria zonk. Bij de evacuatiepoging stierven alle vrouwen en kinderen aan boord toen hun reddingsboot tegen de romp knalde. Nog 8 andere schepen vergingen die nacht. In de polders en boerderijen verdronken tienduizenden dieren, 100.000 mensen werden dakloos, 2.000 vierkante kilometer land stond blank, overlevenden droegen voor de rest van hun leven de trauma’s van die nacht met zich mee.
Had de ramp vermeden kunnen worden? Men wist al van in de jaren twintig dat de dijken te zwak en op vele plaatsen te laag waren en dat een grootscheeps herstel- en versterkingsprogramma nodig was. Maar het uitbreken en de nasleep van de Tweede Wereldoorlog verhinderden dit. De heropbouw na 1945 slorpte alle aandacht en middelen op, met alle gevolgen van dien. Dat gebrek aan voorbereiding doet merkwaardig genoeg denken aan wat er tijdens de Sint Elisabethvloed in 1421 gebeurde. Holland was al enkele jaren in de ban van het conflict tussen de Hoeken en de Kabeljauwen, waarbij gedurende bijna 150 jaar de Hollandse adel elkaar de kop insloeg over de opvolging van graaf Willem IV. Ook toen was er geen aandacht voor het onderhoud van de dijken, en ook toen maakte de stormvloed naar schatting tweeduizend doden. De watersnood van 1953 was uiteraard niet de eerste zware overstroming waar Nederland mee te kampen kreeg. Het was zelfs niet de ergste. Die twijfelachtige eer gaat naar de Allerheiligenvloed uit 1570 waarbij langsheen de hele Nederlandse en Vlaamse kust talloze dorpen en steden overstroomden en meer dan 20.000 doden vielen.
De Deltawerken: de trots van Nederland
De watersnood van 1953 liet, misschien zelfs nog meer dan vorige waterrampen, zijn sporen na in de Nederlandse psyche. De ramp is opgenomen in de Canon van Nederland. Die canon lijst vijftig historische gebeurtenissen of begrippen op die constitutief zijn voor de Nederlandse identiteit – een oefening die we overigens in Vlaanderen ook wel eens zouden mogen maken. De bedreiging door het water van een land dat voor een groot deel onder de zeespiegel ligt, maar vooral de zelfredzaamheid van Nederland dat er niet alleen in slaagt na iedere ramp terug recht te krabbelen, maar ook nog eens land weet te winnen op die gevaarlijke zee staan daarbij centraal. De watersnood heeft duidelijk twee kanten. Er is de traumatiserende ramp. Maar dat is maar één kant van het verhaal. Minstens zo belangrijk, zo niet belangrijker, zijn de daaropvolgende grootschalige Deltawerken geweest. Die werken kan je zien als niet minder dan soort van nationale mobilisatie om het land veilig te maken. Massaal veel middelen moesten worden geïnvesteerd om stormweringen te bouwen, dijken te verzwaren en ook Zeeland verder te ontwikkelen. Maar de Nederlanders waren dat gewoon. Een land dat al eeuwen voor zijn veiligheid afhangt van dijken die het water dat hoger ligt dan het land moeten buitenhouden weet dat het in die collectieve voorzieningen moet investeren. Dat is een kwestie van overleven. Nederland zal – in tegenstelling tot de zuidelijke buur, wellicht – nooit een volk van individualisten worden, al was het maar omdat ze uit de geschiedenis hebben overgehouden dat verregaande samenwerking om die dijken in staat te houden van absoluut levensbelang is. Het water is een tegenstander waartegen iedereen zich kan verenigen, zonder voorbehoud, zonder meningsverschillen. Maar het zal ook een land blijven waar de geschiedenis heeft geleerd dat er voor die levensbedreiging ook oplossingen te vinden zijn – een optimisme dat volgens sommigen in de toekomst zelfs ietwat misplaatst zou kunnen zijn.
De kustlijn van de Noordzee heeft de afgelopen millennia een grillig verloop gekend. Mee door de wisselingen van het klimaat lag de kustlijn de ene keer veel verder in zee en de andere keer verder landinwaarts dan waar we ze nu weten liggen. Toen de Romeinen het hier overnamen lag de kustlijn verder in zee, later veroverde de zee terug land. Zo ligt bijvoorbeeld de oorspronkelijke kern van de stad Oostende ondertussen al lang terug onder water. De oprukkende zee moest door steeds betere dijken en waterweringen worden buitengehouden. Wie onlangs nog op het Antwerpse Zuid langs de Scheldekaaien wandelde ziet dat men daar met grootscheepse werken bezig is om een dijk aan te leggen die beduidend hoger zal zijn dan de huidige waterkeringsmuur. Die werken maken deel uit van het Sigmaplan, een geheel van maatregelen dat zowel in hogere dijken als in overstromingsgebieden voorziet. Ook in Nederland kijkt men richting het terug prijsgeven van stukken grond aan de zee of de rivieren, en dat is voor de Nederlanders toch wel een psychologisch lastig te nemen barrière. Klimaatevoluties lieten echter hun sporen na, en dat zal in de toekomst niet anders zijn. Zaak is van de gevolgen ervan zo goed mogelijk onder controle te houden.
Paul Cordy is historicus en studeerde daarnaast nog Duitse taalkunde, filosofie en rechten. Hij was free lance journalist, leraar Duits en studiebegeleider Cultuurwetenschappen aan de Open Universiteit. Hij is districtsburgemeester van Antwerpen en gewezen Vlaams Parlementslid. Hij schreef onder meer "Wij zingen Vlaanderen vrij: Het verhaal achter 75 jaar Vlaams Nationaal Zangfeest', een verhaal dat hij zelf als jarenlang regisseur mee vorm gaf.
‘Ik ben Alexander De Croo, de premier waar 92,5 % van de Belgen niet op zat te wachten en wiens aanstelling 100 % van de Belgen verraste.’
Tom Lamont (Vlaams Belang): ‘Een moratorium op de sluiting van bedrijven zal multinationals en kleine starters ontmoedigen te investeren in onze regio.’