Maria Rosseels en de ‘trots van purper en goud’
100 jaar terug werd Maria Rosseels geboren. In Malle vindt nu een tentoonstelling plaats over de journaliste.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementOp 23 oktober 2016 was het honderd jaar geleden dat Maria Rosseels in Borgerhout werd geboren. Van haar zesde jaar tot haar vijftiende woonde zij in Oostmalle, provincie Antwerpen. In haar literaire werk speelt die gemeente een rol, o.m. in haar bekendste roman Dood van een Non. Daar wordt zij nu, in samenwerking met het Letterenhuis, herdacht met een tentoonstelling (tot 4 december) in de naar haar genoemde zaal van de bibiotheek. Gaston Durnez hield de openingstoespraak, die u hieronder kunt lezen.
* * *
U zult het niet geloven, maar Maria Rosseels schreef niet graag. Dat heeft zij vaak zelf gezegd. Misschien was het een poging om zichzelf een beetje te relativeren. Of misschien vocht zij tegen haar papierkoorts, die verwant is met plankenkoorts. ‘Gedachten in woorden uitdrukken, proberen op schrift te stellen wat je geestelijk bezighoudt’, het was moeilijk, zegde zij. Maar zij deed het, hardnekkig, ‘in een poging om in het reine te komen met problemen’. Zij beweerde en ik geloof haar, dat zij haar romans nooit als literatuur met een grote L had bedoeld. ‘Wat ik wilde zeggen, vond ik altijd belangrijker dan de manier waarop dat werd gezegd’. Een gelukkige bijkomstigheid is dan wel, dat zij een goede manier heeft gevonden.
Maria Rosseels is een eeuw geleden geboren. Elf jaar geleden stierf zij, 88 jaar oud. In de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw genoot zij een grote populariteit als journaliste en als letterkundige. De dingen die zij, op haar eigen directe en oprechte manier, in haar lange loopbaan heeft gezegd en geschreven – niet om mooie woorden te kunnen gebruiken, maar gewoon omdat zij ze moest zeggen en schrijven – die dingen hebben ontelbare vele lezers geboeid, wakker geschud, tot discussie verleid, geestelijke kracht gegeven. Zij hebben ook nogal wat lezers geërgerd, onder meer een Belgische kardinaal die toen nog machtig genoeg was om haar een tik met zijn kromstaf te geven. Het werd een tik met een grote echo. Onze kerkgemeenschap heeft haar veel later berouwvol vergoed. De invloed en betekenis van wat Maria Rosseels heeft geschreven, werden officieel erkend en geëerd toen Leuven haar een eredoctoraat verleende en de koning haar in de Belgische adel opnam. Sindsdien is er veel gebeurd. De letteren- en mediawereld is vaak onherkenbaar veranderd, de krant huldigt al lang een andere standaard. Het werk van Maria Rosseels behoort nu tot de geschiedenis van onze Vlaamse emancipatiestrijd. Maar de kern blijft glanzend overeind. Haar naam heeft een iconische waarde gekregen. Wie Maria Rosseels noemt, roept een bepaalde sfeer op, een bepaalde geestesbeweging, een strijd voor vernieuwing en verdieping waarvan zij een pionier was.
* * *
Ik ben een journalist, ik denk eerst aan haar journalistieke werk. Ik vind het zeker niet minder waard dan haar meer literaire werk. Maria was in Vlaanderen een pionier van de filmjournalistiek. Zij begon over ‘de zevende kunst’ te schrijven toen nog maar weinigen dat een kunst vonden. Een van haar eerste grote pleidooien gold de ‘filmopvoeding’, want die was destijds onbestaande in onze scholen of cultuurverenigingen. Nu lacht men ironisch als over volksontwikkeling wordt gesproken, toen was dat een serieuze realiteit.
Maria Rosseels was geen jager op filmsterren, geen roddeltante. Story-journalistiek bestond niet voor haar generatie. Wat Maria in de film interesseerde, was de spiegel van de wereld. Zij jaagde op ideeën. In de late jaren zestig heb ik een boek mogen samenstellen, een bloemlezing uit haar ongelooflijk groot aantal filmbesprekingen. Als titel koos ik een uitspraak van haar: Liefde is een zeldzaam kruid. Dat zegde iets over de algemene geest uit de toenmalige rolprenten. Onder die liefdeloosheid van de moderne wereld heeft zij geleden. Ik denk dat de bloemlezing nog altijd een leesbaar en leerrijk tijdsdocument is, waarin haar stijl tot zijn recht komt. Ook zeer vele mensen die geen grote interesse hadden voor cinema, lazen haar besprekingen omwille van die stijl, de vinnigheid, het vuur, de wijze waarop zij in discussie ging met de wereld van het beeld.
Met hetzelfde vuur heeft zij een eigen vorm van onderzoeksjournalistiek beoefend. Zij brak de traditionele vrouwenrubriek open en introduceerde onderwerpen die de krant deden schudden op haar kolommen: de nood aan serieuze seksuele opvoeding in school en gezin, de geboortebeperking in een tijd toen de pil nog niet bestond, de noodzakelijke modernisering van het kloosterleven. Stuk voor stuk ophefmakende ogen-openers. Een van haar succesrijkste boeken droeg de titel Het woord te voeren past den man. Daarin beschreef zij, in de vorm van verhalende essays, de weg van de vrouw-door-de-eeuwen-heen. Vele feministische jaren later kan men dit verre voorwoord voor de vrouwemancipatie nog met vrucht lezen. Nu zal het u misschien een weldoend entertainment lijken, toen trok het een journalistiek spoor.
En dan kwam de romanschrijfster, met een paar boeken die er uitzagen als een progressief verlengstuk van de Vlaamse heimatroman, maar waarin haar journalistieke onderwerpen een verhaalvorm kregen. Vrij lang bleef het succes beperkt tot een min of meer katholiek lezerspubliek. De ideologische kampen waren nog duidelijk afgebakend, niet het minst in de literatuur. Als ze elkaar niet bestreden, ignoreerden ze elkaar. Bovendien zag men in de zogenaamde literaire wereld, waarin de Vijftigers een kleine revolutie afdraaiden, niet zo gauw dat achter de traditionele schriftuur van Maria Rosseels ook een omwenteling opvlamde. In de jaren zestig is daar stilaan verandering in gekomen. Dood van een Non was het keerpunt. De grote discussie in de katholieke rangen wekte de nieuwsgierigheid buiten die kring op. Critici als Hubert Lampo in de socialistische Volksgazet spraken met bewondering over de moed en de kracht van de romanschrijfster. Op het einde van de jaren zestig steeg haar prestige boven de zuilen uit, en kon haar naam gelden als een zinnebeeld voor dialoog tussen vrijzinnigen en katholieken in Vlaanderen. Zij heeft die dialoog ook in de krant gevoerd.
* * *
Als romancière vertegenwoordigde Maria Rosseels een literaire soort die in de jaren zestig, met het hoopgevende Tweede Vaticaanse Concilie, nog kon gedijen en die nu bij ons vrijwel is uitgestorven. Zij schreef katholieke romans. Dat wil zeggen: romans die geloof en kerk in de wereld als onderwerp hebben en waarin uitdrukkelijk naar een gelovig inzicht wordt gezocht.
In haar eerste werk, de kronieken als die van Spieghelke en Marolleke – die eigenlijk bestemd waren voor de jonge lezers van de krant in de weinig vrolijke naoorlogse jaren – lazen wij een boodschap van levensmoed. Je moet niet wachten op wonderen, zo verkondigde zij, het dagelijks leven zelf is een wonder. Je moet ze wel zelf maken. Want het wonder zit in de hersens van de denkende mens. Dat thema is zij trouw gebleven.
Een ander thema luidt: ‘God is groter dan wij ons kunnen voorstellen. Wij moeten hem niet met onze eigen maat willen meten’. Dat lazen wij in haar volgende boeken, de Elisabeth-cyclus, waarin de twijfel werd uitgebeeld van jonge intellectuelen uit het katholieke Vlaanderen van voor en vlak na de Tweede Wereldoorlog. Elisabeth moet zich bevrijden van een ouderwets godsbeeld om de Vader weer te kunnen ontdekken, zij moet zich losmaken uit de hoogmoed om zich eenvoudig open te kunnen stellen voor de liefde.
Ik was een kristen, de volgende roman van Maria Rosseels, gebruikte historische figuren en decors om de identificatie van kerk en macht aan de kaak te stellen. ‘De trots van purper en goud, de domme verwatenheid van veel paleizen’ moeten eerst verdwijnen, schrijft zij, daarna zal het ware christendom ‘in kleine kernen en bij enkelingen’ herboren worden en teruggrijpen naar het Evangelie. Voor wie de situatie op de huidige dag kent, zijn dat profetische woorden.
Een reportagereis in het Verre Oosten, een der eerste uit onze naoorlogse pers, verruimde het inzicht, dat alle gissen naar God een vergissing wordt. ‘Het enige waar het op aankomt is: een goed en rechtvaardig mens te zijn’. Wie zijn Schepper wil huldigen, moet volledig mens willen zijn. Dat is ook wat bijblijft uit de daaropvolgende, gedeeltelijk door die reis geïnspireerde roman Dood van een Non. De hoofdfiguur, Sabine Arnauld, legde de verkeerde belofte af voor de verkeerde God en zij werd pas na een lange lijdensweg gered als zij op haar beurt die Japanse levensles ontdekt. Maria Rosseels betoogt meteen dat de westerse kerk dringend in de leer moet bij het Oosten.
Haar meest actueel gebleven roman speelt zich af in de middeleeuwen. Wacht niet op de morgen (1969) vinden velen haar beste boek, en dat vond Maria ook. Op basis van een jarenlange studie schreef zij dat omvangrijke verhaal over leven en ondergang van het christelijke rijk in Outremer, het Heilige Land van de middeleeuwse kruisvaarders. Naast de rampspoed van een kerk als een ‘rijk op aarde’ vormt de verhouding tussen christenen, joden en moslims een van de belangrijkste thema’s. Verdraagzaamheid, erkennen ‘dat ieder in zijn geloof zalig kan worden’, samenwerken over de grenzen heen: dat is de droom van die mensen. Er zijn vele wegen naar hetzelfde doel. Maar als wij de oase willen vinden, moeten wij zelf een plek in de woestijn vruchtbaar maken en daar eerst de melaatsen opvangen, de ellendigen, de verstotelingen.
De weerklank van dit grote boek heeft waarschijnlijk gewogen op de volgende roman, Het Oordeel, die minder goed is onthaald. Zij vond, dat wij hem niet altijd goed hadden begrepen, en dat vind ik nu ook. Het Oordeel is een bezinning over het leven in het aanschijn van de dood. Tegenover de enige zekerheid die wij bezitten, vallen vele dingen zomaar weg en rijst de Grote Vraag, of wij het voorbije leven naar de maat van ons talent hebben gelééfd? Maar is het voor een mens wel mogelijk, de volle maat te geven? En mag hij, gezien zijn tekortkomingen, zijn onmacht, zijn kleinheid, toch op redding blijven hopen? Maria Rosseels geloofde dat de stuntelige, kleinmoedige, machteloze en toch zo belachelijk trotse mens zichzelf kan redden. Als hij kiest voor het gewone, eenvoudige leven. Voor alles wat wordt uitgedrukt in het kind. Als hij kiest voor het negermeisje dat (zoals op het einde van de roman) door de blinde menigte onder een trein wordt gedrumd.
Het Oordeel verscheen in 1975. Het was de laatste roman van Maria. Haar journalistiek werk zette zij stop toen zij met pensioen ging. Daarna bereidde de uitgever de publicatie van haar Verzameld Proza voor, dat in 1981 verscheen. Maria Rosseels moet in die tijd het gevoel hebben gekregen dat zij in haar boeken alles had gezegd wat zij te zeggen had over problemen die na het Concilie in een stroomversnelling terecht zijn gekomen, met al wat daar in mei ’68 en daarna op volgde. Zij kwam er zelden op terug in interviews. Gaandeweg wees zij trouwens de mediagesprekken af, ook omdat zij de fysieke inspanning nog moeilijk kon opbrengen. Notities voor een roman over de apostel Paulus, over wie zij vroeger zo graag en fel kon spreken, legde zij opzij. Niemand van onze redactie die er nog in slaagde haar eens een artikel, een reactie, een bedenking te doen schrijven voor de krant.
In haar laatste vijfentwintig jaar heeft zij veel pijn geleden. Uit wat zij, lucide tot het einde, mij zegde of schreef over de evolutie van kerk, samenleving en pers, begreep ik dat zij daar niet gelukkig mee was. Zij had zich indertijd teweergesteld tegen verstarring, tegen conservatisme, zij had gepleit voor vernieuwing en emancipatie. Maar de postmoderne geesteswereld was zeker niet wat zij in de plaats wilde. Zij trok zich bewust uit het drukke leven terug, in haar familie, bij haar boeken en muziekplaten, met haar kleine zwarte hond die haar onvervaard verdedigde tegen al wie haar ook maar scheen te belagen. Zij luisterde naar Haydn en Mozart, naar Bob Dylan en Frank Sinatra en ‘als ik heel sentimenteel ben naar John Denver’.
* * *
Met ontroering denk ik terug aan dit alles en dankbaar herdenk ik de vele jaren dat wij samengewerkt hebben op de krant, háár krant en de mijne, die verdwenen is; ik denk aan de vele levensmomenten waarop zij optrad als onze wijze oudere zuster, die wij Maaike mochten noemen en die wij ook weleens plagend huldigden als ‘onze kerkmoeder’. Met enige pijn herinner ik mij ook hoe zij, ondanks de vele lof, vaak verkeerd begrepen werd. Bijvoorbeeld bij de verfilming van Dood van een Non, een prent die een vertekend beeld gaf van wat dit boek wilde uitdrukken. Ook in andere media is vaak en zelfs na haar dood, de indruk gewekt, dat Maria Rosseels ten slotte buiten geloof en kerk was gaan staan. In werkelijkheid is zij daar nooit buiten getreden. Zij kon er soms gloeiend kwaad op zijn, maar het was een heilige woede. Ik geloof stellig dat zij definitief is ingetreden.
Ik denk aan de leuze die zij koos toen zij tot barones werd benoemd. Het waren de woorden die Mary Stuart op haar jurk borduurde toen zij in de gevangenis wachtte tot Hendrik de Achtste haar zou laten onthoofden: ‘In mijn eind is mijn begin’. Die leuze liet Maria op haar eigen grafkruis zetten.
Gaston Durnez (1928) is dichter, proza- en cursiefjesschrijver en journalist. Hij was heel zijn professionele leven verbonden aan de krant De Standaard, waarvan hij de tweedelige geschiedenis schreef, naast tientallen andere boeken. Tevens is hij oud-redacteur van Ons Erfdeel.
De tentoonstelling van Adriaen Brouwer in Oudenaarde bevalt Gaston Durnez zeer, en hij brengt nog een andere Vlaamse meester in herinnering.
Amerikakenners Roan Asselman en David Neyskens bespreken de actualiteit aan de overkant van de oceaan.