JavaScript is required for this website to work.
Dagboekaantekeningen (95)

Poppy’s minnaar

ColumnBenno Barnard21/2/2024Leestijd 9 minuten
We verblijven in Hotel Victoria Glion, in het Zwitserse Montreux.

We verblijven in Hotel Victoria Glion, in het Zwitserse Montreux.

foto © Flickr - UN Geneva

In Zwitserland kletsen we in lucide dronkenschap over de uitgestorven mens, naar wiens beeld en gelijkenis AI geschapen is. En we bestellen nog een fles.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Maandag 15 januari
In de rij voor mij zitten een man en een vrouw van rijpere leeftijd: hij is notaris of filiaalhouder en steekt vanuit zijn kleurloze beroep een natte hand naar je uit. Ook nu, onderweg naar zijn wintersportvakantie in Zwitserland, is hij gekleed in een van mijn vele vooroordelen, een donkerblauw pak met geassorteerde stropdas. Zijn vrouw, bleek, dof haar, wratje in de vouw van haar neusvleugel, is door een slaperige Cupido voor hem uitgekozen; ze werkte nu eenmaal op hetzelfde kantoor en niemand anders moest haar.
We vliegen; ook zij vliegen.

Dan, boven Frankrijk, vindt het mirakel plaats: ze buigen zich naar elkaar over en geven elkaar een langdurige kus: ze leggen hun handen om het gezicht van de ander, de zijne droog en stevig, de hare zacht en vrouwelijk. Zijn stropdas knoopt zich los. Haar huid bloost, haar kapsel glanst, de tache de beauté is heel charmant. Hartstocht welft hun lippen, die van Dijon tot Genève een en dezelfde lekkernij vormen, een dubbele, nooit oprakende lolly. Achter hun rug brandt het kantoor af.
Dit liefdespaar, in de nauwe opening tussen de twee stoelen voor mij, verandert op een wonderlijke, theatrale manier mijn kijk op de mens; of maakt een ander mens van mij.

Dinsdag
Peter en ik. Ik en Peter.
Het vriendenpaar neemt de trein naar Montreux en de funiculaire naar Hotel Victoria Glion, dat in 1869 aan de bergwand boven de stad is gehangen, als een meerlagig kunstwerk van glas en wit pleisterwerk uit een steeds onvoorstelbaarder wordende tijd. Terwijl de tandwielen gehoorzaam het perspectief verdraaien, terwijl het hotel steeds groter en het meer steeds kleiner wordt, zegt Peter, wijzend naar een okerkleurig, door kale bomen gearceerd gebouw, zo reusachtig dat we er gedurende vele seconden aan het langskomen zijn, en op een zomerdag de patiënten op hun balkon zouden kunnen zien zitten: ‘Dat is het sanatorium waar Rilke is gestorven… Valmont heet het.’

Geachte Rilke, wat een plek om dood te gaan! Dat deed je met je ogen wijdopen, in de armen van je dokter, op 29 december 1926. Maar doodgaan was geen vereiste, enkel veel geld: Chaplin, Giacometti en veel andere beroemdheden kwamen hier in ruil voor duizenden francs een beetje aansterken.
In deze Clinique Valmont verbleef ook Zelda, de vrouw van Scott Fitzgerald, de onfortuinlijke vleeswording van de vrolijke jaren twintig, schizofreen, ongelukkig getrouwd, gestraft met een beetje talent voor de kunst… Niets is erger dan een beetje artistiek talent; maar door een feministische verrekijker beschouwd, ligt ze even progressief als hulpeloos te spartelen in het bed van een dominante schrijvende echtgenoot. Zelda schreef, schilderde en had geen succes. Was ze een heidens altaar of het offerdier erop? Ze had beter een eeuw later geboren kunnen worden, maar zeker op dat punt schoot haar talent tekort.

Op het stationnetje in Glion staat een klein monumentje voor Scott en Zelda, met een paar zinnen uit zijn min of meer autobiografische verhaal One Trip Abroad (1930), over ‘het sombere meer met de sanatoria en de hotels om in uit te rusten…’
Weinig begint in Zwitserland, veel eindigt er.
De arme Zelda zou sterven in een hospitaal, maar dan een Amerikaans hospitaal en als slachtoffer van een brand, in 1948, Scott was toen al acht jaar dood. Van vrolijke jaren twintig word je niet oud.

Maar informatie op erotisch gebied uit Peter loskrijgen is moeilijker dan zijn hartklep vervangen

We zitten in de serre van Victoria, Peter en ik, ik en Peter. De lounge is een en al belle époque, voornaam meubilair, schilderijen in Italiaanse stijl, Chinese vazen groot genoeg om een terracotta krijger in te verbergen, de decorstukken van de kelners, die als je even niet kijkt alweer ergens anders zijn gaan staan… maar vanuit de serre is het uitzicht beter: boven ons weerkaatsen ijskristallen het winterlicht, beneden ons is het meer nu eens zilverkleurig, dan weer blauw, maar nooit somber, beste Scott.
‘Hoe was die geheimzinnige vrouw?’ vraag ik. Over die vrouw ging een klein stukje van ons telefoongesprek vorige week: hij had iets laten vallen over ‘best een aantrekkelijke vrouw’ die hem voor een etentje had uitgenodigd, en ik vroeg door, maar informatie op erotisch gebied uit Peter loskrijgen is moeilijker dan zijn hartklep vervangen.
‘Niet geheimzinnig genoeg,’ zegt hij met de flauwe glimlach die ik zo goed ken, waarbij het kubisme van dat hoekige gezicht heel even iets van zijn ondoorgrondelijke wiskunde verliest.
‘Je blijft ondoorgrondelijk, zak die je bent. Over vrouwen tenminste.’
‘Als ik een vrouw vind die bij me past, ben jij de eerste die het hoort.’

Zijn wij dan zo gemaakt dat we na zestig jaar vriendschap elkaars eigenaardigheden en smaak in boeken beter kennen dan elkaar? Of is dat fundamenteel waar voor iedereen? Wat weet ik van Poppy? Ik ken haar gedrag en maniërismen, haar humor, neuspunt, buik en lieftalligheid – ik ken haar buitenkant, ik ben haar minnaar.
Peter is al op een ander onderwerp overgestapt. ‘Ik las bij een of andere Hongaar dat het Zwitserse groen uitzonderlijk groen is. Hij beweert dat je een ander woord voor groen nodig hebt om het te beschrijven.’
‘Laat me niet lachen.’
‘Ik weet wat je gaat zeggen,’ zegt hij. ‘Dat het ware groen Engels groen is.’
‘Nee, al is dat natuurlijk zo. Nee, ik ging zeggen dat die uitspraak van een lulligheid is waarvoor je een ander woord voor lulligheid nodig hebt.’

Woensdagavond
Ik geef Peter mijn cadeau voor zijn verjaardag, een ingelijste antieke kaart van Zwitserland, die ik onder mijn lange zwarte winterjas aan boord van het vliegtuig heb weten te smokkelen zonder te moeten bijbetalen. Hij lijkt er blij mee te zijn, maar ook zoiets weet je nooit helemaal zeker bij hem; in elk geval bestudeert hij zijn geadopteerde vaderland geruime tijd door een vergrootglas: ‘Ik zoek de namen van bergen… ah, daar heb je de Jungfrau…’
Even verbijstert mij de gedachte dat je de Alpen onder een vergrootglas kunt leggen, maar hij begint over Freud en de ziektegeschiedenis van de jongeman die masturbeerde bij de aanblik van de Jungfrau: ‘Die kon hij geloof ik door een wc-raampje zien.’
Na deze oefening in de cartografie eten we in het restaurant dat Au Chasseur had moeten heten. De hertenbout smaakt mannelijk en de pinot noir voert ons onmiddellijk dronken, maar het is een lucide dronkenschap: de glazen hertenogen kijken vanaf de wand strak naar hun moordenaars en hypnotiseren Bacchus.
We kletsen over de uitgestorven mens, naar wiens beeld en gelijkenis Artificiële Intelligentie is geschapen; we verzinnen een mythe: AI-a gelooft dat hij op de mens lijkt en AI-b noemt de mens een verzinsel, een sprookje, een projectie. We bestellen nog een fles en heffen het glas op ons uitsterven.

Donderdag
In de trein naar de luchthaven lees ik Peter Pan; tegenover me is een generatiegenoot verdiept in een Maigret. Het woordgebruik van J.M. Barrie is verbluffend, alsof de kinderkamer behangen is met papier gescheurd uit de Oxford English Dictionary. We kijken tegelijk van ons boek op – naast ons  blikkeren de schermpjes. We glimlachen, knikken woordeloos naar elkaar en het is alsof we klinken.

Zaterdag
Een vriend was laatst in een Antwerps café getuige van het optreden van een slamdichteres, die betoogde dat de westerse beschaving het Kwaad was, alsof de twintigste eeuw ongemerkt aan haar voorbij was gegaan. Maar het communisme heeft nu eenmaal de irritante gewoonte zich te hullen in de onzichtbaarheidsmantel van de nobele theorieën.

Ook academici aan ontelbare universiteiten spugen op hun vrijheden: dit volkje is zo geleerd, dat het de waarheid – die boers en feitelijk is – niet meer kan onderscheiden. Als ze naar de galg worden geleid, vragen ze zich verbaasd af voor wie die strop daar bengelt.
Mijn vriend sprak haar tegen – zijn woorden werkten als muntstukken en uit haar mond kwam volautomatisch de beschuldiging rollen dat hij ‘aan de verkeerde kant van de geschiedenis stond’. Deze gemeenplaats is erg in de mode en impliceert dat de geschiedenis geen raadselachtige verzameling van alle grote en kleine gebeurtenissen is, maar een meerkeuzetoets met twee mogelijke antwoorden in het vak Pensée Unique (bekokstoofde moraalfilosofie).

Wat zou ik graag een potje discussiëren met die slamdichteres, in een hopeloze maar heldhaftige poging haar te beschaven, waarbij ik het hele Avondland als mijn schaaf zou gebruiken!

Later
Ik mis mijn Klaproos, die in Straatsburg zit, zodat ik vanavond niet met haar kan tafelen en haar al helemaal niet kan verleiden. Wat me nog kwaaier op die domme dichteres maakt.

Zondag
Wanneer ik bij de oploskoffie in St George verklaar dat ik het laatste lied vandaag ‘vulgaire popmuziek’ vond, ontstaat er in de ziel van minstens één medeparochiaan opschudding. ‘Als jij het niet mooi vindt, is het ook niet waar volgens jou’, zegt ze bedroefd.

Ze heeft gelijk, dat wil zeggen: ik heb gelijk

Ze heeft gelijk, dat wil zeggen: ik heb gelijk. Een muzikaal geslaagde ritus is een absolute voorwaarde voor geloof: de schoonheid baart het geloof, zoals Gods moeder God; daarbuiten ben ik agnostisch. Natuurlijk! Anders zou ik een natuurgodsdienst aanhangen.
Na deze diepzinnigheid laat ik u verder met rust vandaag.

Dinsdag
Nagekomen nieuws, gedateerd 3 december. Bij een Joodse falafelzaak in Philadelphia, waarvan de eigenaar Goldie heet, scanderen demonstranten met Palestijnse vlaggen: ‘Goldie, Goldie you can’t hide, we charge you with genocide!’

Vrijdag 26 januari
De voorbije nacht is de moordenaar Kenneth Eugene Smith in Alabama met stikstof geëxecuteerd. Er werd om 19.53 uur plaatselijke tijd een masker op zijn gezicht geplaatst en een minuut of 30 vocht de veroordeelde tegen de verstikking, tot de stuiptrekkingen eindelijk ophielden. Volgens de staat Alabama was de executie op humane wijze voltrokken.
Een paar uur later was het in de oostelijke staten vandaag en werd het Vogeltje vijfentwintig.

Maandag  
De fabriek van de Nederlandse letteren draait op volle toeren, haar schoorstenen walmen, met een deprimerende ijver braakt zij nieuwe romans uit. Om de zoveel tijd wordt daaruit een lijst geselecteerd met het oog op een te vergeven prijs. Maar ik verbied mijn uitgever mijn boeken in te zenden voor die beschamende competitie… al is mijn angst om mee te dingen en te verliezen in zekere zin nog beschamender.

Kom, ik ga wandelen. Roffel wil niet mee naar buiten, waar het regent en hij er in die regen onnoemelijk oud uitziet – dit corrigeert mijn gedachte dat wij parallel verouderen, hij met zijn tot een opaal verharde blinde rechteroog, ik met mijn in een grafiek van PSA-scores belachelijk gemaakte prostaat en mijn aandoenlijke hartritmestoornis, die romantisch beschouwd niets anders doet dan mijn verliefdheid op Poppy registreren. Natuurlijk voltrekt onze vergrijzing zich niet evenwijdig, want hij, Roffel, verslijt zeven keer zo snel. En hij wordt zo te zien seniel: tegen het ochtendgrauwen blaft hij, ik laat hem buiten, hij komt terug en draait om zijn staart heen in zijn mand tot hij de juiste aanzet tot een spiraal gevonden heeft; pas dan ga ik weer naar bed, waar ik onmiddellijk weer in slaap val. Tien minuten later is hij vergeten dat hij geplast heeft en blaft opnieuw. Tegenwoordig sluit ik hem na zijn ochtendplas in de bijkeuken op, waar hij me kwispelstaartend begroet wanneer het tijd is voor koffie en de eerste woorden.
Sammie daarentegen verbrandt vet. Het pad dat door Pats velden heuvelopwaarts leidt is verdwenen: er stroomt een trage, modderige beek, waardoorheen ze verrukt achter de stok van de dag aan holt.

Vrijdag 2 februari
Poppy is thuis.
We hebben het tafelzilver gepoetst, op het kristal geademd,  de kaarsen met een vlam bekroond; het lam is op ons bord gesprongen, de wijn is in ons glas geklokt, et cetera – zilver en kristal vangen vage, door kaarslicht geflatteerde afbeeldingen van John Crook, Steve, Judy, Gary, Duncan…
Tijd voor een tafelgesprek.
We praten over het dorp, de buikomvang van Owen, de incompetentie van de regering, de nieuwe mensen in Victoria Cottage, de migratiecrisis, de hersenbloeding van Sue, de beste specerijen voor het kruiden van lamsvlees… We eten het dessert dat Gary en Duncan hebben meegebracht, een bruiloft van suiker en cholesterol; we drinken koffie en thee; we drinken meer wijn…
Nu gaat ons gesprek over de oorlogsdreiging waarvan de kranten vol staan, maar Gary beweert dat we achter onze onneembaar hoge krijtrotsen veilig zijn. ‘Ik betwijfel het,’ zegt Steve. ‘Het Britse leger is sinds Napoleon niet meer zo klein geweest.’
‘En Gen Z wil niet vechten,’ zegt Judy. ‘Die kinderen zijn even huilerig als verwend.’

Chamberlain stak zijn kop in het zand, maar voor elke Chamberlain een Churchill. Of niet? Als je maar vaak genoeg herhaalt dat het oorlog wordt, wordt het vanzelf oorlog – het is een ontstekingsmechanisme. Of niet? Het is onloochenbaar verdomd lekkere wijn.
‘We hebben twee vliegdekschepen van drie miljard elk,’ zegt John, die zichzelf met een routineuze polsbeweging bijschenkt – weldra zal zijn bijdrage aan de conversatie in oreren overgaan. ‘Die vliegdekschepen van ons hebben zoveel snufjes dat er om de haverklap iets kapot gaat.’
‘De Queen Elizabeth is nooit ook maar in de buurt van een conflictzone geweest,’ zegt Judy. ‘En dat andere schip, hoe heet het, evenmin.’
‘Defensie,’ oreert John, terwijl hij van zijn stoel overeind komt en een bestraffende blik in de richting van Westminster werpt, waar je uitkomt als je onze oprit verlaat, ‘behandelt die vliegdekschepen als mingvazen! Te kostbaar voor welk risico dan ook…’

Zaterdag
Volgend jaar zijn we 40 jaar getrouwd, maar Poppy ziet eruit alsof ik haar omstreeks haar tiende heb geschaakt. Alles bij elkaar ben ik drie of vier keer met haar getrouwd; ons jongste huwelijk is een gesublimeerde variant van ons eerste, met de zo bekoorlijk verouderende Poppy in de rol van de Ander, die ik nooit zal kennen en tegelijk beter ken dan wie ook. We zijn een weekendfilm, die ermee eindigt dat de man doodvalt terwijl zijn vrouw aan de overkant van het Kanaal is.

Dinsdag 6 februari
Walter van den Broeck is dood. Wat een beminnelijke man was dat. Ik had hem graag uitgenodigd eens een paar dagen in Sussex te komen doorbrengen, maar dat was zinloos geweest: hij nam de woorden van Pascal ter harte, die ons gebrek aan zitvlees als de oorzaak van alle menselijke ellende beschouwde –  Walter wandelde van het huwelijksbed naar zijn schrijftafel en van zijn schrijftafel naar zijn bord soep, en dat was het zo’n beetje.
Ik vond Walter op zijn best een groot schrijver, maar wat ik werkelijk aan hem benijdde was dat zorgeloze provincialisme van hem, dat ook een onbevooroordeelde kosmopoliet van hem maakte: in andere mensen ontwaarde hij andere provincies. Ik heb geen provincie, Gelderland, Antwerpen noch Sussex heeft van mij mij gemaakt – al in mijn kindertijd voelde ik dat ik van ergens anders kwam, dat uit de pop van de erfelijkheid een atavistische buitenlander te voorschijn was gekomen.

Maandag
De krant staat vol surrealistische literatuur.
‘Het Gentse kunstencentrum heeft de ambitie om een prikkelarme publieksomgeving te creëren en installeerde een ‘‘stille kamer’’. Gevoelige toeschouwers kunnen er zich op eigen ritme en in stilte voorbereiden op een voorstelling.’
Die alinea kan ik niet verbeteren en die gevoeligheid nog minder.

Aswoensdag en Valentijn
Het christelijk geloof en de echtelijke liefde plaatsen mij regelmatig voor raadsels: ik verhoud me tot beide als het schrijverke van Gezelle tot de waterspiegel waarin het al krabbelend niet verdrinkt. Noem die raadsels ‘mysteries’ en mijn positie is al heel wat eervoller.

Vrijdag 16 februari
Vindt u mijn teksten moeilijk? Dat spijt me. Ik kan het allemaal wel anders formuleren, maar dan kom ik niet te weten wat ik denk, omdat ik het dan niet denk.

Benno Barnard is een schrijver die meent dat het heden gewoonlijk ongelijk heeft.

Meer van Benno Barnard

Deze maand reist uw auteur, liefhebber van gelukkige, heteronormatieve gezinnen, van Zuid-Engeland naar Gent: tussen de Magna Carta en de Boekentoren.

Commentaren en reacties