Russische trein
Dagboekaantekeningen (97)
Uitspanning bij de bioscoop Kino, in Rye.
foto © Tripadvisor
Thuis in Sussex: praten met oude vrienden, jonge vrienden en overzeese familie, terwijl in Rusland en Cambridge helden het moeten ontgelden.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementZondagavond 3 maart
Ik open de keukendeur en betreed de vochtige schemering, die even verderop, waar ik het hek open om de vuilnisbak aan de weg te zetten, al in een vochtig duister verandert, een duister dat als een schurftige mossoort op de schemering groeit – en in dat decor van een nergens met uiterst vage contouren bots ik op een man, op de uiterst vage contouren van een man. Hij is uit een taxi gestapt, die ook het allerlaatste licht dooft – het oranje daklicht met het woord TAXI – en we botsen op elkaar, ik op hem, hij op mij, man op man, mens op mens.
‘Neem me niet kwalijk,’ zeggen we vrijwel tegelijkertijd, en ‘Goeie avond,’ en dan verzwelgt het vochtige duister van Stubb Lane hem en, omgekeerd, het vochtige duister van mijn oprijlaan mij.
Maandag 4 maart – woensdag 6 maart
Nora Hart is de twintigjarige dochter van John Hart, in wiens koloniale huis op een uur van Washington wij in oktober vorig jaar te gast waren. Ze komt een paar dagen ‘de frisse lucht van het platteland opsnuiven’ en ik haal haar af in Robertsbridge. Ik heb haar nooit eerder ontmoet, heb nooit een foto van haar gezien; ik weet alleen dat ze kunstgeschiedenis studeert in Londen (waar ze haar ontvankelijkheid voor kunst ongetwijfeld smoren in allerlei theorietjes). Maar ik verwacht niet dat er veel twintigjarige Amerikaanse meisjes uit de Charing Cross – Hastings van 14.58 uur stappen.
Daar is ze. Donker haar, schoudertas. Frêle. Verwelkom als Europese man een Amerikaanse vrouw en of ze je nu kent of niet, of ze nu veel jonger is of niet, ze zal haar billen zo ver mogelijk naar achteren duwen en terzijde van je wangen de lucht kussen – zelfs mijn teerbeminde Vogeltje heeft er een paar jaar over gedaan om een kus op haar voorhoofd ontspannen in ontvangst te nemen. Maar Nora omhelst me spontaan.
Ze is vriendelijk, nee, allerliefst. Ze zit aan de keukentafel te studeren. Ik kook voor haar en trakteer de tweede avond op vis en patat in The Red Lion. ‘In mijn kindertijd smaakte het altijd een beetje naar drukinkt’, zeg ik, ‘het werd in een krant opgediend’.
‘I love England’, zegt ze. ‘It’s jampacked with all this wonderful bullshit.’
We kletsen over Engeland, Engelse boeken, Engelse kunst. Frêle Nora. Zwartharige Nora.
Wanneer we afscheid nemen op het perron richting Londen, ben ik me er tijdens onze omhelzing van bewust dat zij de dochterfunctie heeft vervuld, die altijd weer vacant is.
Vrijdag
De motivatie van mensen… Wat beweegt mijn soortgenoten toch om de kunst aan te vallen ‘voor de goede zaak’? Of ze vallen niet de kunst maar de afbeelding aan, ze eisen de onzichtbaarheid van de zondaars uit het verleden, omdat hun na-ijverige godheid voor zijn aangezicht geen dialectiek duldt…
Nu weer een portret van Lord Balfour, door Philip de László in 1914 geschilderd – een lid van een groep met de naam Palestine Action drong Trinity College in Cambridge binnen en sneed het doek aan flarden alvorens er rode verf op te spuiten. Auto-da-fé, marteling, vuur, zwaard, bloed… Zou de gelijkenis met de zestiende eeuw tot het hoofd van de zeloot zijn doorgedrongen?
’s Nachts (slapeloos)
De bierkaaien zijn overal.
Zondag
Moederdag.
In de bank voor mij zitten Dan en Fiona, die zich onlangs bij onze kleine kudde hebben aangesloten, veertigers, intelligent, sociaal, kinderloos. Wij danken de hemel voor de moederfiguur, en te midden van het dozijn vrouwen in de kerk en de onafzienbare aantallen vrouwen buiten deze muren, hecht mijn blik zich aan Fiona, aan haar schouders, aan de wanhopig schokkende schouders van Fiona.
In de krant van gisteren betoogde een papegaai met een diploma in de wijsbegeerte dat het moederschap ‘in dienst van kapitalisme’ stond, dat een vrouw ‘desnoods’ wel voor het moederschap mocht kiezen, als ze dan maar begreep dat ze het ‘systeem geïnternaliseerd’ had; eigenlijk dienden kinderen ‘door de gemeenschap’ te worden opgevoed – met dergelijke kreten imiteerde de papegaai de luidste stemmen in de universitaire wereld.
Ik kom thuis van school en de ochtendkrant ligt opengespreid op de keukentafel, in de marge van commentaar voorzien door mijn romantische vader, die dingen schrijft als ‘God is geen voorstander van de christendemocratie’ en ‘de premier moet dringend de gedichten van Auden lezen’.
Ziehier het voordeel van een papieren krant.
Maandag 11 maart
De Grote Prijs der Nederlandse Letteren is aan Tom Lanoye toegekend. Een pijnlijk onderwerp.
Lanoye is mijn Hegel. Ik, die niet in zijn Weltgeist geloof, organiseer mijn lessen op hetzelfde uur en niemand komt opdagen. Zijn biografie zal tweeduizend pagina’s tellen.
Wacht maar! Over een eeuw…
Vrijdag
De bioscoop in Rye heet Kino en is gevestigd in een victoriaans gebouwtje van gele baksteen. Ik zijg in de kleinste van de twee zalen in een van de zestien comfortabele leunstoelen neer en zet mijn koffiekarton op het bij mijn comfortabele leunstoel behorende tafeltje.
Nu worden de lichten gedoofd en de film begint, The Zone of Interest begint, gefilmd in Auschwitz of preciezer uitgedrukt: pal naast Auschwitz, in de gereconstrueerde villa van Rudolf Höss, de kampcommandant. We horen geweerschoten en blaffende honden, en boven de hoge betonnen muur, die de bloementuin van het kamp scheidt, blazen de schoorstenen hun mensenrook de Poolse lucht in, maar verder krijgen we alleen het gezin Höss te zien, moeder, kinderen, dienstmeisjes, en de hardwerkende, liefdevolle pa, een aardige, fatsoenlijke kerel, plichtsgetrouw etc.
Dit alles door mij bekeken vanuit mijn comfortabele leunstoel en geritmeerd door slokjes van mijn koffie. De suggestie van Auschwitz wordt geacht Auschwitz, op een afstand van 80 jaar, beter tot mij te doen doordringen dan beelden van Auschwitz dat zouden kunnen.
Deze boodschap van afstomping verbluft me, maar mijn leunstoel en de koffie op mijn tafeltje – achter de tuinmuur van het scherm – verbluffen me niet minder.
’s Avonds (wodka)
De Russische mensenrechtenactivist Oleg Orlov zit in een Russische cel met tien anderen. Onlangs kreeg deze leeftijdgenoot van me een formulier voorgelegd: hij kon zijn handtekening ruilen voor de sleutel van zijn kerker, dan mocht hij mee gaan doen aan de speciale militaire operatie in Oekraïne. Hij weigerde.
Tijdens zijn proces eind vorig jaar zat hij Het proces te lezen.
Ik drink hem toe, daarginds, achter de donkere tuin, in het oosten – Oleg, held die je bent.
Donderdag 21 maart
Laat ik u niet vervelen met lyriek over de eerste lentedag, hoewel die uit een zonovergoten uithoek van het Europese vasteland lijkt te zijn geïmporteerd.
Zaterdag
Poppy is gisteren vanuit Brussel naar haar ouders in Indiana vertrokken. Jim viert zijn 90ste verjaardag; die taaie boerenzoon is weliswaar doctor in de psychologie, maar hij stuurt nog eigenhandig zijn auto naar bijvoorbeeld Atlanta, waar zijn oudste zoon woont.
Gisteren belde ze. Ik nam op en het huisje van mijn schoonouders, op het terrein van een verzorgingstehuis met restaurant, sportzaal, bioscoop en verpleegsters, schoot als een paddenstoel rondom haar stem uit de grond. Alles was goed. Ze had aan boord van haar vliegtuig nog een paar honderd pagina’s in Anna Karenina gelezen, welke roman ik haar had aangeraden: ‘Beetje hysterisch, die Anna.’
‘Beetje overspelig ook.’
‘Negenhonderd pagina’s contrast met je vrouw dus.’
Ik feliciteer Jim, hem gaat het goed, en Betsy, och, je weet het, jongen, die arme ziel is sinds haar hersenbloeding een warm lijk, al heeft ook zij onlangs de 90 gehaald… Maar dat zegt hij natuurlijk niet, de vrolijke dogmatische leugen is een steunpilaar van de Amerikaanse omgangsvormen: ‘Ze maakt het heel goed’, zegt Jim.
‘Die twee zijn een voorbeeld’, zegt Poppy met vrome stem (een vroomheid van suikergoed).
Na dat gesprek schreef ik een gedicht, ‘Russische trein’ geheten:
Benno Barnard is een schrijver die meent dat het heden gewoonlijk ongelijk heeft.
Uw schrijver werd zeventig jaar: met jeugdherinneringen aan Engeland, onvrede met diens fotografisch evenbeeld en het gevaar van voltooide gedachten.
Frédéric De Gucht ziet de Brusselse onderhandelingen afspringen en de federale doodbloeden. ‘Ze lijken een ander verkiezingsresultaat te willen.’