Racisme
Etymologie van een politiek concept
Racisme is een linkse uitvinding die dient om de internationalistische ideale te verwezenlijken. Ieder die de klassenstrijd in de weg staat is racist. Een etymologiscje politieke analyse van Xavier Everaert.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementIn een opiniestuk op de website van De Standaard (21 juni 2014) drukken enkele culturele verrijkers en culturo’s hun bezorgdheid uit over de banalisering van het groeiende racisme in onze samenleving. Aanleiding is (nog steeds) de kleine mediarel die zich ontspon na de stopzetting van de samenwerking met De Morgen door de KVS omwille van een (vermeend) racistische column van sportjournalist Hans Vandeweghe. In de veronderstelling dat er wel degelijk een soort ‘maatschappelijke gewenning’ ontstaan is met betrekking tot racisme, ligt de oorzaak van dit fenomeen misschien wel in het feit dat de columnrubrieken van onze vaderlandse media worden overspoeld met anti-racistische opiniestukken. Zoals in Aesopus’ fabel ‘De jongen die wolf riep’, is het inderdaad niet geheel onlogisch dat na jarenlang dappere anti-racistische strijd van de vrijmoedige multiculturalisten, de geviseerde burger al lang niet meer opkijkt van de perpetuele preken over racisme van de anti-racistische clerus. Overkill, heet zoiets. Wanneer alles racisme is, is niets meer racisme.
Tot zover de verklaring waarom steeds grotere massa’s van burgers de schouders ophalen wanneer een multiculturalist een zoveelste tirade afsteekt over racisme. Hoe meer predikanten het einde van de wereld voorspellen, hoe absurder en belachelijker het debat over het wereldeinde wordt. Een realiteit die de multiculturalisten maar niet lijken te snappen. Een ander vraagstuk sluit hier naadloos op aan: van waar die fixatie op het woord ‘racisme’ als catch-allbegrip voor een wetenschappelijk heel erg onduidelijk sociaal gegeven? Het antwoord ligt, zoals gebruikelijk, in de geschiedenis.
Frans socialisme
De geschiedenis van het woord racisme is onlosmakelijk verbonden met de geschiedenis van het socialisme. In de tweede helft van de negentiende eeuw, toen het marxisme zich begon te vestigen als politieke ideologie en maatschappelijk relevante beweging, was het socialisme een heel diffuus amalgaam van verschillende interpretaties en benaderingen van de klassenstrijd. Het feit dat verschillende socialistische stromingen dominant waren in verschillende Europese landen ondergroef één van Marx’ (vermeende) voorwaarden voor proletarische emancipatie, namelijk de overwinning van het klassenbewustzijn op de nationale identiteit. Aan het einde van de negentiende eeuw leek dit vraagstuk beslecht in het voordeel van de revisionisten, die tot een synthese waren gekomen tussen klassenstrijd en identiteit. De revisionisten stonden vooral sterk in Frankrijk (de ‘gele’ socialisten) en Oostenrijk (wat Trotski later ‘de austromarxisten’ zou noemen), terwijl de Duitse en Russische socialisten hopeloos verdeeld bleven tussen sociaaldemocraten, orthodoxe marxisten, anarchisten en sociaalrevolutionairen. Paradoxaal genoeg had het gefaalde experiment van de Russische Narodniki (populistische boerenrevolutionairen) elk vertrouwen van de West-Europese marxisten in het Russische socialistische project ondermijnd. In het kader van de Narodniki-beweging begrijpen we bijvoorbeeld waarom Lenin veel meer aandacht besteedde aan de plattelandsbevolking dan Marx, die louter de analyse van de stedelijke arbeidersklasse maakte in plaats van het gehele proletariaat. Enkel de Italiaanse socialistische beweging bleef trouw aan de oorspronkelijke beginselen van de Eerste Internationale, en verwierp eensluidend de revisionistische synthese tussen klassenstrijd en identiteit. Die synthese hield in dat alle verschillende volkeren, binnen hun concrete nationale context, op hun eigen tempo en met eigen strategieën en organisatorische principes tot het socialisme konden komen.
Het is in het kader van dit spanningsveld binnen de jonge socialistische beweging dat het concept ‘racisme’ zich ontwikkelt. Het bestaat op dat moment niet buiten die beweging, zelfs niet buiten het debat over het revisionisme. Het is een intern begrip dat de revisionistische stromingen samenbalt en zowel door orthodoxe marxisten als revisionisten wordt gebruikt. Vooral in de Franse socialistische beweging, die heel diffuus en verdeeld is, maar toch een dominante revisionistische stroming bevat, blijft de term steeds terugkomen. De Franse anarchist Charles Malato verdedigt in zijn traktaat ‘Philosophie de l’Anarchie’ uit 1897 de revisionistische synthese als een noodzakelijk maar tijdelijk kwaad, een etappe in de lange weg naar het internationale socialisme:
‘Nul doute qu’avant d’arriver à l’internationalisme complet, il y aura une étape qui sera le racisme; mais il y a lieu d’esperer que la halte ne sera pas trop longue, que l’étape sera brûlée. Le communisme qui, au début de son fonctionnement, apparait devoir être fatalement réglementé, surtout au point de vue des échanges internationaux, entrainera la constitution de fédérations racistes (latine, slave, germaine, etc.) L’anarchie qu’on peut entrevoir au bout de deux ou trois générations, lorsque, par suite du développement de la production toute réglementation sera devenue superflue, amènera la fin du racisme et l’avénement d’une humanité sans frontiéres.’ (p.47)
Malato gebruikt de term racisme duidelijk in een pejoratieve context: na de overwinning op het kapitalisme zullen de vroegste federaties van arbeiders zich spontaan vormen langs nationale en taalkundige breuklijnen, om dan na twee of drie generaties van zelfbestuur en economische groei ten bate van de gehele arbeidersklasse het juk van de identiteit te kunnen afwerpen. Racisme wordt hier allerminst gebruikt om een vijandbeeld te creëren, maar om een noodzakelijk, doch tijdelijke fase op weg naar het socialisme te beschrijven.
Maar lang niet alle socialisten gebruiken het begrip racisme in diezelfde pejoratieve betekenis als Malato. In Frankrijk ging de socialistische theorie in de regel gepaard met een sterk decentrale dynamiek, tegen het Parijse centralisme. Die decentrale dynamiek vestigde zich concreet in de op dat moment nog dominante taalheterogeniteit in Frankrijk. Aan het begin van de twintigste eeuw sprak een aanzienlijk deel van de bevolking nog een lokaal dialect, ondanks het uitdrukkelijke verbod om in de volkstaal te onderwijzen of een economische activiteit te ondernemen. In de Franse socialistische beweging, die vrijwel unaniem revisionistisch was, heerste de consensus dat het gestandaardiseerde Frans van Parijs hét middel van de burgerij was om de uitbuiting zo efficiënt mogelijk te organiseren: wie controle heeft over de taal, heeft controle over de bevolking, en aangezien het gestandaardiseerde Frans per definitie een taal van de burgerij was, was de Parijse taalpolitiek een wapen tegen de arbeidersklasse en tegen het socialisme. (Hier moeten we de oorsprong vinden van de Gentse linkse gevoeligheid omtrent het woord ‘allochtoon’.) Om deze reden werd het revisionisme de dominante stroming in Frankrijk en werd in het racisme-debat de term ‘racisme’ allerminst in een pejoratieve betekenis gebruikt. Een belangrijk werk van de socialistische beweging in Zuid-Frankrijk, die zich ideologisch moest profileren tegen de invloed van Italiaanse orthodoxe marxisten en anarchisten, is ‘La Terre d’Oc: Revisto Felibrenco e Federalist’ uit 1906. Hier worden de begrippen ‘pensée raciste’ en ‘individualité raciste’ gebruikt als positieve begrippen, namelijk om het antiburgerlijke en antikapitalistische karakter van de eigen identiteit van de Provencaalse volkeren te benadrukken. Hier wordt ‘de fase van het racisme’ alles behalve geconcipieerd als een noodzakelijk kwaad, maar als een middel tot bevrijding van de arbeidersklasse:
‘Ce malheureux Midi! Il est victime, de toutes les façons! Ruiné, spolié, abruti, c’est un sort de pays vaincu qu’on lui réserve et tout ce qui serait de nature à caractériser son individualité raciste et dont la survivance ou le culte pourrait le faire reprendre conscience de lui-même pour l’arracher à sa torpeur et assurer la sauvegarde de ses intérêts matériels et moraux, est-il bon à autre chose qu’à être combattu et tourné en dérision?’ (p. 68)
Voor de Franse revisionistische socialisten gingen identitaire en klassenbewustwording hand in hand en had de ene zonder de andere geen enkele betekenis. De orthodoxe marxisten in Frankrijk, die zich groepeerden rond de Parti Ouvrier Français (POF) van Jules Guesde en Marx’ schoonzoon Paul Lafarge, slaagden er niet in hun stempel te drukken op de ontwikkeling van het socialisme in Frankrijk. In 1900 liepen de orthodoxe partijen POF en het Comité Révolutionnaire Central (CRC) vrijwel volledig leeg. Een belangrijke groep bureaucraten en intellectuelen van de POF, en de dominante boulangistische fractie binnen de CRC stapten in scharnierjaar 1900 definitief over naar de ‘Fédération nationale des Jaunes de France’ van Pierre Biétry. Eén van de belangrijkste figuren die was overgestapt van de POF naar de gele socialisten was Georges Vacher de Lapouge, een invloedrijk Frans antropoloog die naam en faam had gemaakt met zijn werk ‘L’Aryen: son Rôle Social’ uit 1899, waarmee hij de basis legde voor een politieke lezing van de Arische raswetenschap. Volgens Vacher de Lapouge was de rol van de Ariër noodzakelijk binnen de strijd tegen het kapitalisme en voor de emancipatie van de arbeidersklasse. Hiermee sloot hij aanvankelijk nauw aan bij de initiële these van Marx, die de voortrekkersvol van het blanke Europa in de materiële emancipatie van het wereldproletariaat altijd had onderstreept. Al lijkt het onwaarschijnlijk dat Marx enige normatieve dimensie aan die feitelijke situatie zoals zij was medio 19e eeuw zou hebben gekoppeld. L’Aryen, Vacher de Lapouge en de gele socialisten legden de ideologische basis voor wat later het nationaalsocialisme zou worden en zouden tot aan de Tweede Wereldoorlog de dominante socialistische stroming blijven.
Duitsland
In tegenstelling tot het Franse socialisme, had de Duitse socialistische beweging geen gestalte gegeven aan een dominante stroming. Zelfs binnen de Duitse sociaaldemocratie, de belangrijkste politieke beweging, heerste er weinig consensus over het wat en het hoe van het socialisme. Maar Frans was het Duitse socialisme tot dan toe nooit. August Bebel, belangrijkste gezicht van de Duitse sociaaldemocratie van de vroege 20e eeuw, was de eerste politicus die racisme als politieke term gebruikte om niet-socialistische tegenstanders te benoemen. De term was niet langer een intern begrip om orthodoxen van revisionisten te onderscheiden, maar, in de context van 1904, het Duitse bestuur in Namibië, dat gesteund was op een strikte Pruissische hiërarchie tussen de verschillende stammen, te veroordelen. De SPD had zich steevast verzet tegen de systematische verhoging van de koloniale uitgaven en het thema tot dé inzet van de Rijksdagverkiezingen van 1907, die al honend de Hottentottenverkiezingen werden genoemd, gemaakt. (Interessant detail is dat ‘De vrouw onder het socialisme’ van Bebel de officiële doctrine van de Femen-beweging is, en het in dit licht dus niet onlogisch is dat Femen de Franse vrouwen onlangs omriep om zoveel mogelijk seks te hebben met niet-Franse mannen.)
De instemming van de SPD met de oorlogskredieten in 1914 en de dramatische afloop van de Spartakusopstand in 1919, die uiteindelijk tot de Franse bezetting van de Ruhr had geleid, had de revolutionairen en orthodoxe internationalisten definitief de wind uit de zeilen genomen, en de weg geopend naar een meer ‘Franse lezing’ van het socialisme. Koren op de molen van wat later het (vroege, pre-1933) nationaalsocialisme zou worden. Maar de weerstand tegen deze Franse lezing taande niet. In 1933, aan de vooravond van de nationaalsocialistische machtsovername in Duitsland, publiceerde de Duitse marxist en seksuoloog Magnus Hirschfeld ‘Rassismus’, waarin hij de Duitse politieke consensus over rassentheorie en raszuiverheid frontaal aanviel en catalogeerde onder de noemer ‘racisme’. Het boek maakte op zich weinig indruk. Het was een wetenschappelijk werk die de theorieën van Arthur de Gobineau en Georges Vacher de Lapouge aanviel, terwijl er op dat moment, ook in Duitsland, wetenschappelijke consensus bestond dat de raswetenschap grotendeels onjuist was. Hij publiceerde onder meer een lijst van de volgens hem 70 meest invloedrijke mensen in de geschiedenis om de eurocentrische etnologie te falsifiëren, maar in de lijst waren geen Afrikanen en maar twee Aziaten opgenomen. Ondanks de inhoudelijke tekortkomingen had Hirschfeld het begrip racisme wel verheven tot een catch-all begrip om de politieke exponent van een achterhaalde wetenschap te benoemen. In zijn werk had hij veel aandacht voor de rol van angst, het gebrek aan zelfvertrouwen, en de invloed van sociale en psychologische pathologieën in racistische beeldvorming. Hirschfeld is de uitvinder van het woord ‘xenofobie’. Xenofobie is de irrationele angst voor individuen en groepen die niet tot de eigen groep behoren. Het is déze lezing van wat racisme is, die nu wordt gebruikt door de antiracisten. Bedenkingen over andere volkeren en culturen berust niet op rationele analyses van de werkelijkheid, maar op irrationele angsten en pathologische waanvoorstellingen. Interessant, maar niet onbelangrijk gegeven, is dat Hirschfeld tot de conclusie komt dat racisme en xenofobie overal bestaat, zowel in de kapitalistische als primitieve samenlevingen, behalve… in de Sovjetunie. Hirschfeld schrijft letterlijk: ‘Het probleem van nationaliteiten bestaat niet meer op één zesde van de planeet.’, waarmee hij op de Sovjetunie doelt.
Politiek
Het is vooral deze context die we ons voor de geest moeten halen wanneer links het over ‘racisme’ heeft. Voor links is racisme een politiek, eerder dan een sociaal gegeven. Racisme blokkeert de weg naar het internationale socialisme. Sterker nog: iedereen die het internationale socialisme hypothekeert, is wel op één of andere manier racistisch. Dit verklaart waarom links overal racisme ziet. De etnische samenstelling van onze gevangenis ‘bewijst’ racisme, omdat onze rechterlijke macht een exponent van de kapitalistische samenleving is. De etnische stratificatie in de werkloosheidscijfers ‘bewijst’ racisme, en omdat in het socialisme niemand werkloos is, moet het kapitalisme dus wel inherent racistisch zijn. De negatieve beeldvorming van vreemdelingen in de media ‘bewijst’ racisme, omdat de media een propaganda-orgaan van het kapitalisme is en racistische beeldvorming een belangrijke rol speelt in het creëren van etnische, klassenoverstijgende eenheid binnen de dominante groep. Dit is de betekenis van het concept racisme. Het is de rode draad binnen het post-industriële socialisme. Het is een catch-all begrip voor de ultieme antagonist van het socialisme: hij die een hypotheek legt op een internationaal klassenbewust proletariaat dat haar eigen nationale identiteit overstijgt.
Hierin ligt ook de kern van de socialistische horigheid aan de islamitische zaak: de islamitische Umma kent geen landsgrenzen, het is de gehele gemeenschap van moslims, ongeacht taal of etnie. Het kapitalisme heeft ervoor gezorgd dat zowel het proletariaat als de geschoolde arbeider zich verheven hebben tot een bezittende, geletterde middenklasse. Dat moslims zich maar moeilijk kunnen integreren in het individualistische kapitalisme, dat – althans in Europa – tot een synthese is gekomen met patriottisch conservatisme, maakt de islamitische gemeenschap de meest geschikte bevolkingsgroep om te fungeren als internationale proletarische voorhoede: ze zijn overal ter wereld, in grote getale, en liggen vaak in conflict met de gevestigde orde. Dit verklaart waarom het socialisme haar hoop in de 21e eeuw gevestigd heeft in de Islam en de moslims. Deze tactiek is niet nieuw. Ze gaat terug op Lenin, die in april 1920 aan de revolutionaire krijgsraad van het zuidelijke front schreef:
‘Ik verzoek u nogmaals om behoedzaam op te treden en absoluut een hoge mate van goede wil tegenover de mohammedanen aan de dag te leggen, vooral bij het binnenmarcheren van Dagestan. Toon op elke manier en op de meest plechtige wijze uw sympathie voor de mohammedanen.’
Het is om deze reden dat racisme de rode draad is doorheen het socialistische discours. Niet zozeer om de Westerling te wijzen op zijn historische rol als onderdrukker, maar om de moslim zijn historische rol als revolutionaire voorhoede te doen opnemen. De Westerse kapitalist onderdrukt de culturele verrijker, dus moet de culturele verrijker zich bewust worden van die verdrukking om het kapitalisme omver te werpen.
Opmerkelijk is hierbij dat zowel de oude sociaaldemocratie in West-Europa als het oude communisme zoals wij dat kennen van het Amada van Jef Turf en Ludo Martens, die nooit warm gelopen hebben met het opportunistische internationalisme van wat Lenin ‘de kinderziekten van het socialisme’ noemde, op enkele jaren tijd totaal zijn vervangen door deze trotskistische instrumentele visie op socialisme. Het interne socialistische debat is dood en beslecht in het voordeel van de internationalistische trotkisten, die tot voor kort een marginaal curiosum in de rijke traditie van het socialisme waren. Het is niet onlogisch dat Martens uit de stal van KVHV komt en Jef Turf de rood-witte raaf is die Vlaamse onafhankelijkheid niet ongenegen is. Voor hen blijft de doctrine van ‘het socialisme van één land’ van Boekharin, de officiële doctrine van het ter ziele gegane Amada, dé bruikbaarste analyse om het socialisme concreet vorm te geven. Ook de antiklerikale en vrijzinnige socialisten, die in België altijd de ruggengraat van de sociaaldemocratie vormden, lijken volledig verdwenen. Dit werd ook grif toegegeven door Yasmine Kherbache (sp.a) in Reyers Politiek van 9 april 2014: de oude vrijzinnige kliek moet nu de duimen leggen voor een permissiever socialisme die zich bewust is van de rol van de islam in het internationale socialisme. De ‘minderheden’ zijn de laatste hoop voor het socialisme om politiek relevant te blijven in de 21e eeuw, dus wordt de oude, interne retoriek over ‘racisme’ geëxtrapoleerd naar het externe maatschappelijke debat om zo de minderheden in de morele koppositie van de politieke arena te brengen. Zelfs de PVDA heeft als erfgenaam van Amada en exemplarische tegenstander van het trotskistische opportunisme de handdoek in de ring gegooid en het racisme-discours met open armen onthaald.
Wanneer we dus met links de discussie over ‘racisme’ willen aangaan, is het van het grootste belang om te beseffen wat links juist bedoelt met die term. Hierboven heb ik de essentiële historische en ideologische context van het woord geschetst. Volgens mijn bescheiden mening een noodzakelijke voorwaarde om een zinvol debat te voeren met links over het wat en het hoe van ‘racisme’. Wij mogen ons niet laten verleiden om ons te wentelen in het politieke discours dat links schept met het racisme-verhaal. Dit leidt alleen maar tot nutteloze verontschuldigingen en zelfrelativering, iets waar de Vlaamse Beweging traditioneel heel sterk in is. Neen, wij moeten het debat ombuigen, en de terminologie, zoals hierboven (veel te kort) samengevat, deconstrueren en haar politieke context en doel blootleggen. Nu een overvloedig gebruik van de term racisme voor gewenning heeft gezorgd bij de volksmassa’s, heeft links al de helft van het werk gedaan. Nu moeten wij het werk afmaken: racisme ontmantelen als socialistisch jargon om alles waar het Westen voor staat en het totale internationale socialisme in de weg staat te demoniseren, en de term op dezelfde ashoop van de geschiedenis te werpen waarop we aanverwante begrippen als ‘klassenstrijd’ en ‘radenrepubliek’ gegooid hebben.
Foto (c) Reporters
Xavier Everaert is doctoraatsstudent in de rechtseoconomie aan de Universiteit van Turijn.
De Franse schrijver Michel Déon is niet meer.
‘Afgrond’ verhaalt de waargebeurde verhouding tussen Venetia Stanley en de veel oudere Britse premier Henry Asquith, die leidde tot een kabinetscrisis.