Schoppen tegen de canon
Waarom ik en niet een ander?
foto © fdecomite, CC BY 2.0
Tollebeek, Boone en van Nieuwenhuyse publiceren een 70 pagina’s tellend schotschrift tegen de canon. Of misschien eerder tegen de commissie?
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementEr waart een spook door Vlaanderen: het spook van de canonvorming. Vorige vrijdag hield de Gentse KANTL (Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde) een uitverkochte ‘nacht van de canon’. Aanleiding was de bekendmaking van de resultaten van een grote canonenquête, opgezet door de Taalunie. Er is zeer goed nieuws: een overgrote meerderheid van de 2.000 mensen die de enquête invulden — professionele lezers, versta: leraars, proffen, schrijvers, boekhandelaren, critici — vinden dat de literaire canon er meer dan ooit toe doet. Dat kan niet verbazen: ondervraag 2.000 garagisten over het nut van auto’s, en je krijgt misschien nog betere cijfers. Maar ik wil het hier verder niet hebben over die literaire canon. Wel over de canon. Het is de enige die er echt toe doet: de grote, algemene canon van ons culturele verleden.
Canon van Vlaanderen
Over ‘de canon van Vlaanderen’ — woorden van de Vlaamse regering in het regeerakkoord van 2019 — verscheen recent een opmerkelijk maar voorlopig weinig opgemerkt boekje. Uitgever van dienst is de grote broer van de KANTL, de KVAB, de Koninklijke Vlaamse Academie van België voor Wetenschappen en Kunsten. Koninklijk én Vlaams in eenzelfde club: veel inclusiever kun je te lande niet zijn.
Drie leden van de club — historici Jo Tollebeek, Marc Boone en Karel van Nieuwenhuyse — publiceerden in de reeks ‘Standpunten’ van de Academie een 70 pagina’s tellend schotschrift waarin ze hun ‘Motieven en bezwaren’ formuleren tegen de Vlaamse canon. Ter herinnering: die canon moet een selectieve krans aan historische gebeurtenissen, personen en fenomenen opleveren van wat in het onderwijs en daarbuiten het onthouden waard is. Anders gezegd: de canon moet een leidraad opleveren over wie we waren om ooit te kunnen worden wie we (graag) willen zijn.
Vertekening, ideologie, illusie
De auteurs — een Gentenaar analfabetisch geprangd tussen twee Leuvenaars — hebben nogal wat pagina’s nodig om uiteen te zetten waarom ze zo’n canon een slecht idee vinden. De canon zou ons iets moeten vertellen over ons verleden, maar het is een onvermijdelijk politiek instrument, zeggen ze. En politiek, dat betekent in de ogen van de historici die ook wetenschappers willen zijn: vertekening, ideologie, de illusie van het ware en het juiste.
In dit bijzondere geval vinden de auteurs het probleem van zo’n canon des te groter: de politieke klasse die hem laat vervaardigen doet dat naar hun gevoel heel duidelijk ten dienste van een achterhaald romantisch natiebesef. De canon is de natte droom van een groep politici — de N-VA voorop — die gedreven wordt door het verlangen een Vlaanderen te kunnen installeren dat politiek zichzelf kan zijn. Om die autonomie te funderen is er een culturele en historische eigenheid nodig: enter de canon, historisch en cultureel geheel de onze.
Op zich is dat een interessant punt, zelfs een fundamentele bedenking, maar mij is daarmee nog niet duidelijk wat ze kan inbrengen tegen een canon. Een canon is immers altijd politiek, zelfs (en misschien nog het meest van allemaal) de canon die zijn duivelse best doet te ontsnappen aan zijn cultuurpolitieke essentie. Een canon kan nooit historisch zijn, als we tenminste willen vasthouden aan het dogma dat de historicus het verleden moet tonen ‘zoals het indertijd was’. De canon toont het verleden zoals we willen dat het nu is. Een canon is helemaal niet historisch, als ik lichtelijk mag overdrijven. Maar is dat een voldoende argument om die canon dan maar helemaal af te voeren?
Nieuwe voogden
De historicus, zo leerde ons de onlangs overleden Paul Veyne, richt zich op wat hij of zij interessant vindt in het verleden. Het ‘interessante’ kan voor Veyne niet gereduceerd worden tot ‘het schone’, ‘het nuttige’, ‘het reële’ of ‘het memorabele’. Alles verdient het met andere woorden om door historici bestudeerd te worden. Alleen, met alles kun je geen canon maken. Een canon veronderstelt onthouden en dus ook vergeten, het maken van een selectie. Met een canon wil je iets doen: je wil er niet in beate bewondering naar gapen. (Welke Vlaamse kwaliteitskrant merkte het overlijden van Veyne overigens op? Geen enkele, geloof ik. Pauvres concitoyens…)
Tollebeek, Boone en Van Nieuwenhuyse blijven het zeventig pagina’s lang herhalen: de geschiedenis moet te allen prijze uit de handen van de politiek worden gehouden. De Kerk heeft zich al te lang met het verleden bemoeid: dat verleden heeft vandaag geen nieuwe voogden nodig. Het verleden moet in de juiste handen blijven: de handen van historici die zich in de geest van hun autonome wetenschapsbeoefening vrijelijk kunnen opstellen, niet geketend aan de belangen van wie hen voor die beoefening betaalt.
Geschiedenis vs. politiek?
Hoezeer ik ook dat standpunt ook begrijp, het overtuigt me niet. Minstens twee van de auteurs van dit ‘Standpunt’ zijn uitdrukkelijk gepokt en gemazeld in de politiek, zij het die van hun beide universiteiten. Beiden hebben het werk van door hen vereerde en gerespecteerde voorgangers bestudeerd en beiden hebben zij in de historische blik van die voorgangers noodzakelijke ideologische splinters en balken gezien.
Moeten we dan echt geloven dat hun historische blik zich wél over het verleden ontfermt vanuit een plaats die niet door politiek wordt gevormd? That would be a first… Geloven zij echt dat politiek en geschiedenis in de praktijk van elkaar gescheiden kunnen worden? Geloven zij bovendien echt dat de commissie die zich in opdracht van de Vlaamse regering bezighoudt met de canon niet op zoek is naar meerstemmigheid, dat die commissie werkelijk een eenduidig verhaal van Vlaamse ontvoogding moet schrijven?
Commissie van diverse pluimage
Als het alleen daarover gaat, kon dit standpunt veel korter. Maar het lijkt me niet alleen daarover te gaan. De auteurs hebben het behalve over de canon ook uitvoerig over de commissie die hem moet vastleggen. Daarin zitten acht vogels van diverse pluimage: literatuur- en kunstwetenschappers, een archeoloog, een onderzoeksjournalist en een filosoof. En twee historici: de katholieke voorzitter en een donkerrood gewoon lid.
Van de eerste (Emmanuel Gerard) wordt in dit standpunt fijntjes opgemerkt dat hij ‘gepokt en gemazeld [is] in de katholieke zuil en behalve met het maatschappelijke middenveld ook goed bekend [is] met de politieke wereld’. Van de tweede (Jan Dumolyn) zeggen ze dat hij ‘bekend [staat] om zijn engagement aan de politieke linkerzijde, in onder meer het Instituut voor Maatschappijkritische Actie, Vorming en Onderzoek, voorheen het Instituut voor Marxistische Vorming van de Kommunistische Partij, en de PVDA’. Twee historici met een duidelijk politieke affiliatie dus, twee keer foute boel met andere woorden. Twee vakbroeders die volgens het standpunt van een instituut dat de besten van het land verzamelt, hun prioriteiten niet goed op orde hebben?
Dodelijke geruchten
‘Hoe de selectie van de leden was gebeurd’, schrijven Tollebeek, Boone en Van Nieuwenhuyse verder nog, ‘werd niet bekend; het voedde de geruchten.’ Het is een dodelijk zinnetje, maar ook een smerig. Tollebeek is een collega van de voorzitter, Boone de promotor van het proefschrift van Dumolyn. Ze gaan weliswaar niet met z’n allen samen naar de kerk, maar zien elkaar wel aan de koffietafel op de vakgroep. De auteurs van dit ‘Standpunt’ kennen de geruchten in kwestie. Ze hadden ze kunnen expliciteren en bespreken, in alle transparantie. Nu zeggen ze impliciet dat Dumolyn, die ooit een stevig tegenstander van canons schijnt geweest te zijn, zich schimmig en bochtig in die commissie heeft gemanoeuvreerd.
Tollebeek, Boone en Van Nieuwenhuyse hadden Gerard en Dumolyn kunnen betrekken bij de grote rondvraag over nut en nadeel van de canon die ze blijkens het woord vooraf onder Vlaamse historici hebben gedaan. Iedereen die iemand is, staat in hun lijstje. De dieporanje en de donkerrode historicus wonderwel niet. Mediëvisten horen het nochtans te weten: bij een analyse van de pest kan het geen kwaad ook de pestlijders bij de bevraging te betrekken, zeker als meerstemmigheid het hogere doel is.
Je hoeft niet eens goed tussen de regels kunnen lezen om te zien dat ook dit schotschrift voorwerp kan zijn van altijd dezelfde canonkritiek — kritiek op het wat van de selectie, kritiek op het wie van de selectie. Waarom Gerard en Dumolyn, in hemelsnaam? De analyse van Tollebeek, Boone en Van Nieuwenhuyse krijgt hierdoor ironisch genoeg iets door en door Vlaams: waarom zitten zij wel in die commissie, en wij niet? (Een variant, inderdaad, op de bekende smartlap van Helmut Lotti: ‘Waarom ik en niet een ander?’ Zou die in de binnenkort te verwachten canon zitten?)
Tags |
---|
Jürgen Pieters doceert literatuurwetenschap en 'Creative criticism' aan de Universiteit Gent. Recent verschenen 'Literature and Consolation' (Edinburgh University Press) en 'Een boekje troost' (Borgerhoff & Lamberigts). Hij werkt aan een nieuw boek over lezen in contexten van zorg.
De lotgevallen van Don Quichot lijken ‘wreed grappig’, maar kunnen evengoed een toonbeeld van zelfopoffering uit een verloren gegane wereld zijn.
‘Afgrond’ verhaalt de waargebeurde verhouding tussen Venetia Stanley en de veel oudere Britse premier Henry Asquith, die leidde tot een kabinetscrisis.