Uit het goede Vlaamse hout gesneden
Tentoonstelling Jozef Cantré in het Mudel Deinze
Jozef Cantré – Museum van Deinze en de Leiestreek
foto © http://www.mudel.be/tentoonstellingen
De Vlaamse expressionist, houtsnijder en beeldhouwer Jozef Cantré wordt in ere hersteld met een overzichtstentoonstelling.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementNog tot 7 januari 2018 loopt in het Museum van Deinze en de Leiestreek – omgedoopt tot Mudel – een boeiende tentoonstelling over leven en werk van de Vlaamse expressionist, houtsnijder en beeldhouwer Jozef Cantré. Eerherstel voor een groot talent. ‘Klasseer mij maar nergens’.
Jozef Cantré (1890-1957) wordt geboren in de industriestad Gent. Vier jaar na Jan-Frans Cantré (1886-1931), eveneens houtgraveur die evenwel nooit het niveau of de impact van zijn jongere broer heeft gehaald. Jozef Cantré is 11 wanneer hij naar de academie trekt. Dwalend langs de rafelranden van Gent, reageert hij ontdaan en opstandig op de miezerige levensomstandigheden van de duizenden Gentse arme sloebers en ploeteraars, het lompenproletariaat van de eerste industriële revolutie. Zijn verontwaardiging drijft hem in de armen van de socialistische beweging, in de schoot waarvan hij de latere dichter Richard Minne leert kennen. Cantré ruilt de grauwe stad Gent voor het idyllische Latem. Hij trekt op met Gustave De Smet en Frits Van den Berghe. Ze drinken veel pinten en bevruchten elkaar met mystieke boeken en grootse idealen. Cantré krijgt bonje met de socialisten omwille van zijn pacifisme. Hij is bovendien uitgesproken Vlaams en ijvert voor de vernederlandsing van het onderwijs. Tijdens de Duitse bezetting blijft hij deelnemen aan tentoonstellingen en geeft les aan de Vlaamse Hogeschool. Daar betaalt hij een hoge prijs voor. Jozef Cantré neemt in 1918 de wijk naar Nederland en wordt bij verstek veroordeeld. Hij zal 12 jaar in – voornamelijk – Blaricum en Oisterwijk verblijven. Cruciale jaren in zijn artistieke ontwikkeling.
Vruchtbare ballingschap
Volkomen ten onrechte is Jozef Cantré lange tijd als een volger weggezet. Het omgekeerde is waar. Van zijn gedwongen verblijf in Nederland maakt Jozef Cantré dankbaar gebruik om de luiken van zijn Vlaamse komaf en vorming open te gooien. Hij krijgt zicht op de artistieke scène en de vernieuwende beeldtaal die in Berlijn en Rusland wordt geboren en in Nederland snel en gretig wordt opgeslorpt. Cantré kruist het pad van menige artistieke hoofdrolspeler tijdens het interbellum, Charley Toorop en Ossip Zadkine om slechts deze twee te noemen. Hij maakt kennis met galeristen en collectioneurs die reeds toe zijn aan Afrikaanse en Oceanische kunst, in die dagen gemeenzaam ‘primitieve kunst’ genoemd. Met de verkoop van zijn eigen artistieke productie gaat het ondertussen minder goed. Het beeldhouwwerk van Cantré is fysiek arbeidsintensief, de nog te kappen steen en het te beitelen hout zijn duur. Maar opgeven doet hij niet. Ook niet wanneer de eindjes aan elkaar moeten worden geknoopt. Bij elke ontmoeting met iemand die er in de kunstwereld toe doet, en zegt in hem te geloven, put hij moed, daad-en geestkracht.
In 1930 is Jozef Cantré terug in Gent. Zijn inmiddels gevierde reputatie snelt hem vooruit. De plooien met de socialisten worden gladgestreken: de verloren zoon wordt vergeven en omhelsd. Hij vangt de ene overheidsopdracht na de andere. Met als kroon op het werk het monumentale standbeeld van voorman Eduard Anseele. Cantré begon eraan in 1938, ‘taille directe’, bijgestaan door 8 helpers. Een houterig filmpje van de werkzaamheden is op de tentoonstelling te zien. Met toeters, bellen en stoeten wordt het 10 jaar later op het Gentse Frankrijkplein ingehuldigd.
Erotische jubel
In het universum en het werk van Jozef Cantré staat de scharrelende mens centraal. Als tiener ruikt hij het geploeter van het Gentse werkvolk in de beluiken. In het landelijke Latem hoort hij hoe de dieren van de Leieboorden naar de stal worden gebracht. Toch is het werk van Cantré niet pessimistisch of fatalistisch. Wel spreekt uit de naar binnen gekeerde blik van veel van zijn figuren en soort van troostrijke berusting in de onvolmaaktheid en de tragiek van het bestaan. Soms verbeeldt Cantré de heroïek van de sociale strijd. Een andere keer de deemoed van het geloof. Eén van zijn meest bekende suites, de houtsneden bij ‘De boer die sterft’ van Karel van de Woestijne (De Sikkel, 1937) zijn illustratief voor het empathische vermogen van de humanist Jozef Cantré. Zijn naakten – getekend, gehouwen of in brons gegoten – hebben niks stiekems of vulgairs, maar ademen erotische jubel en verlangen.
Ook voor de bibliofiel is deze tentoonstelling een omweg waard. Cantré heeft zowel luxueuze als volkse uitgaven met zijn herkenbare houtsneden geïllustreerd. Richard Minne, Wies Moens, Stijn Streuvels, Gaston Burssens of Gerard Walschap: allemaal erkenden ze de meerwaarde van een door Jozef Cantré verluchte roman of dichtbundel. Hij werd de huisillustrator van De Wereldbibliotheek. Cantré verzorgde het voorplat voor het – in die dagen – progressieve katholieke tijdschrift De Gemeenschap. We kunnen niet anders dan Cantré’s belettering en rood-witte grafische vormgeving van toen vandaag weer helemaal hip of ‘vintage’ noemen. ‘Klasseer mij maar nergens’, zei Cantré een keer over zichzelf. Precies. Cantré is te groot en veelzijdig om in één hok te worden opgesloten.
Rijke wateren
Bij vorig bezoek aan Mudel – toen nog Museum van Deinze en de Leiestreek – was ik bepaald ontgoocheld. Ik kon ziel noch begeestering in de keuze uit de nochtans rijke collectie ontwaren. Mede door het aantreden van de nog jonge conservator Wim Lammertijn (1979) lijkt er een nieuwe wind door het Mudel te zullen waaien. De keuze die uit de enorme productie van Jozef Cantré is gemaakt, wordt opgehoogd met betekenisvolle en verrassende aanvullingen uit het depot van het Mudel. Daarin bevinden zich om en bij de 1000 stuks. Uit die rijke wateren vist curator Peter J.H Pauwels ook namen en werken op die goeddeels zijn vergeten. Piet Lippens, Carl De Cock, Albert Baertsoen en anderen geven nochtans goed de staat van de kunst in Vlaanderen en het Gentse bij het begin van de vorige eeuw weer. Tevens onderstreept dat werk hoe snel Jozef Cantré zich van de burgerlijk-artistieke kunsttaal van toen heeft losgemaakt.
Bij deze rijke tentoonstelling hoort een stevige, verzorgd uitgegeven catalogus. Meer dan 300 pagina’s, fraai vorm gegeven en gebonden, overvloedig geïllustreerd en geannoteerd. Het is inmiddels meer dan zestig jaar geleden dat André De Ridder in de reeks Monografieën over Belgische Kunst (De Sikkel 1953) ten behoeve van het Openbaar Onderwijs een eerste biografische schets van Jozef Cantré het licht laat zien. Ook Marnix Gijsen, Emile Langui, Achiel Mussche, Roger Avermaete en Pieter Van Der Meer De Walcheren, vragen in bescheiden boekwerkjes en tijdschriftartikelen aandacht voor het veelzijdige talent van Jozef Cantré.
Nadien blijven leven, werk en invloed van de expressionist en pionier Jozef Cantré veel te lang onder de radar. Met deze tentoonstelling en bijhorende catalogus wordt eindelijk recht gedaan aan de artistiek veelzijdige beeldhouwer en bezielde, geëngageerde, uit het goede hout gesneden Vlaming.
Jozef Cantré. Beeldhouwer & Houtsnijder. Nog tot 7 januari 2018 in het Mudel. Openingsuren, bereikbaarheid & toegangsprijzen op hun site.
Mathias Danneels (1956) heeft meer dan 35 jaar journalistiek op de teller staan. Is mede daardoor omnivoor geworden. Kan nog altijd niet zonder papieren bladen en kranten. Passie voor letteren, singer-songwriters en moderne kunst. Kijkt vaak hoopvol, soms bezorgd naar dit kantelende tijdsgewricht.
De biografictie van de gewezen Amadees Jan Van Duppen (PVDA) leest als een ’trip down to memory lane’, Grote Ontnuchtering & Desillusie inbegrepen.
Amerikakenners Roan Asselman en David Neyskens bespreken de actualiteit aan de overkant van de oceaan.