Vlaanderen zoekt filosofen voor Ministerie van Samenleving
Het boek van Patrick Loobuyck
foto © Polis
Patrick Loobuyck is de would be Minister van Samenleven. Als we niet opletten zal hij straks voor ons bepalen wat redelijk is en wat niet.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementVolgens vooraanstaande en toonaangevende opiniemakers publiceerde Patrick Loobuyck in 2017 de must-read van het jaar. Joel De Ceulaer ziet Samenleven met Gezond Verstand als moreel verplichte lectuur voor alle lezende burgers, anderen willen de lectuur van het boek opleggen aan alle inwoners van de Wetstraat.[1] Aan die imperatieven gehoor gevend, heb ik het boek gelezen met de bril van een collega-filosoof en door de ogen van een lucide, belastingbetalende burger.
De goede Patrick Loobuyck.
Patrick Loobuyck maakt niet graag ruzie (p.7) en heeft een veeleer gemoedelijke inborst (p.7). Hij is hulpvaardig (p.13) en hij heeft begrip voor mensen die verward zijn (p.13). Hij is geneigd om echt naar de anderen te luisteren en af te zien van retorische trucs (p.14). Hij beschikt over inzicht in de manier waarop we in diversiteit kunnen samenleven en tegelijk ook onszelf kunnen zijn (p.19) en hij wil dat iedereen hier zich zo veel mogelijk thuis voelt, inboorlingen en inwijkelingen tegelijk (p.220). Hij was vroom en wilde godsdienstleraar worden, maar heeft na studeren en discussiëren afstand gedaan van zijn geloof en van die ambitie (p.48). Hij meent dat Trump een leugenaar is (p.80) en hij is niet bang om zich in een lastig parket te begeven (p.84). Hij draagt het multiculturalisme een warm hart toe (p.87); hij staat welwillend journalisten te woord (p.18) en hij is bang dat moslimterrorisme het gesprek over samenleven in diversiteit bemoeilijkt (p.111, p.191). Daarnaast is hij een voorstander van duurzaamheid (p.122), hoewel hij tijdens de zomermaanden met de auto Europa doorkruist (p.41) en met zijn gezin city-trips onderneemt (p.171). Bovenal is hij de heraut van de redelijkheid en het gezond verstand (passim). Patrick Loobuyck is dus een goed mens en hij neemt er de tijd voor om die boodschap te brengen.
Maar zoals Aristoteles al opmerkte toen hij de verzinselen van Plato naar de vuilnisbak verwees, doet het er niet toe wie. Bij het beoefenen en beoordelen van de filosofie is niet de hoedanigheid van de persoon maar wel de kwaliteit van de argumenten van tel. Nu merkt Loobuyck zelf ook al op dat zijn positie niet zo vanzelfsprekend is, aangezien sommigen ‘er geen kop of staart aan krijgen’ (p.17). Van drie zaken één: ofwel zijn deze mensen verstoken van redelijkheid en gezond verstand, ofwel legt Patrick Loobuyck het niet goed uit, ofwel is iets mis met de argumentatie. Inderdaad, naast biografische anekdotes en bespiegelingen staat er in het boek ook heel wat argumentatie. Laat ons daar ook eens naar kijken.
De kern van Loobuycks argumentatie is dat ze het gezond verstand belichaamt en niet zomaar een of andere particuliere filosofie of positie. De titel van het boek vertelt dat al. Wie het er niet mee eens zou zijn, stelt zich al bij voorbaat bloot aan het verwijt van kwade wil te zijn of over een moedwillig, ongezond verstand te beschikken. Dat is een truc die de filosoof gebruikt op drie fronten: om zich te positioneren in het mediageraas, om zijn politieke filosofie te verkopen en om zich op te werpen als de arbiter van ons samenleven.
Redelijke Patrick in het mediagewoel
Herhaaldelijk somt Loobuyck opinies en uitlatingen op van deze en gene zijde en plaatst hij zichzelf en zijn eigen positie daarboven als die van het gezonde verstand. Zo bijvoorbeeld: ‘De islam en moslims worden al te vaak ongenuanceerd en te veralgemenend bekritiseerd, maar omgekeerd wordt gerechtvaardigde kritiek ook te snel als een vorm van islamofobie of islambashing beschouwd.’ (p.14-15; gelijkaardig: p.129 e.v.; p.146-147). Loobuyck bekent zich niet tot één of andere kant van de geventileerde opinies, maar houdt in gezond verstand het genuanceerde midden: hij beoefent het enerzijds, anderzijds, ‘zonder mee te stappen in een wij-zij verhaal.’ Door voortdurend die positie in te nemen, ontzegt Loobuyck zich de mogelijkheid om in concrete zaken een bijdrage te leveren – ik zal daar onder nog voorbeelden van geven. Spijtig dat we die concrete bijdragen niet krijgen, maar mijn tenen gaan echt krullen wanneer Loobuyck die positie ook toepast door autochtonen aan te duiden met ‘witneuzen’ (p.212 en elders). En passant moet ik hierbij noteren dat Loobuyck, die als beroepsfilosoof toch beter zou moeten weten, hiermee de kwestie van samenleven met mohamedanen een raciale dimensie geeft.[2] Het is elementair te beseffen dat in alle rassen mohamedanen voorkomen en dat je aan iemands huidskleur niet kan zien wat zijn geloofsinhouden zijn. Een strafpunt voor de filosoof.
Een ander techniekje dat Loobuyck inzet is om naast de mohamedanen ook de joden op te voeren als een godsdienstige bevolkingsgroep ‘waar we in gezond verstand mee moeten samenleven’. Maar met die bevolkingsgroep is er een modus vivendi en voor zover ik weet staan ze niet alle dagen in de pers en voor de rechtbank om te bekomen dat ze als Religieuzen recht op hebben dat allerlei principes en praktijken veranderd worden, zoals de afwezigheid van religie op de werkvloer en de neutraliteit van de ambtenaar.
Kortom, Loobuyck positioneert zichzelf voortdurend tussen en boven de polen in de gepercipieerde polarisering, wat weinig bijbrengt naast de idee dat hij een goed mens is om in alle redelijkheid mee samen te leven. In de acrobatieën die hij uitvoert om die positie te handhaven, maakt hij dan ook nog eens figuurfouten waardoor hij met zijn gezicht op de filosofische vloer gaat.
Redelijke Patrick windt een sluier van onwetendheid om jouw hoofd
Het tweede niveau waarop Loobuyck ‘de redelijkheid’ uitspeelt, is het politiek-filosofische.[3] Redelijk is wie de principes van het politiek liberalisme accepteert. Dat elk redelijk wezen die principes aanvaardt, zo probeert Loobuyck ons te doen geloven, kan worden aangetoond met een gedachtenexperiment. Stel dat je samen met anderen kan beslissen over hoe je de samenleving zou inrichten, maar je kan niet weten welke positie je in die samenleving zou innemen (rijk/arm, islamitisch/atheïstisch, homofiel/heterofiel, met rijbewijs/zonder rijbewijs, …), welke bestuurlijke principes spreek je dan af? Dat kunnen niet anders dan de principes van het politiek liberalisme zijn. Quod erat demonstrandum. Loobuyck voegt daar nog aan toe dat hij het experiment met zijn studenten doet, in de aula, waardoor het nog op een ‘empirisch experiment’ gaat lijken ook.
Loobuyck doet hier beroep op ‘de sluier van onwetendheid’ van John Rawls en dat is inderdaad een sterk staaltje filosofische techniek. Het retorisch trucje is zelfs zo sterk, dat de gebruikers ervan er vaak zelf in geloven. Maar zoals elk gedachtenexperiment heeft het zo zijn beperkingen, in de eerste plaats dat het louter een gedachtenexperiment is. En, als je er even nuchter bij stilstaat, is het als experiment maar denkbaar en kan het maar ‘de goede uitkomst krijgen’ in een situatie waarin die liberale democratie al min of meer geïnstalleerd en beleefd is, verworven is. Als je het zou voorleggen aan een clubje absolutistische vorsten of aan holbewoners, is de kans dat zij de vraag zouden begrijpen en het experiment tot een goed einde zouden brengen, veeleer klein. En die vaststelling geldt ook in de context van de diverse samenleving vandaag.
Want de problematiek van het samenleven met mohammedanen is nu net dat zij het bijzonder evident vinden dat de Wet van God absolute voorrang heeft op het gemorrel met wetten vanwege de mensen. Dat is, wanneer je gelovige mohammedaan bent, toch de evidentie zelve? En zo ook voor aanhangers van vele andere religies.[4] Loobuycks negeren van deze evidentie is niet alleen een technische filosofische misstap en het is ook niet louter een retorisch trucje – dit is de fout van de arrogantie, van de filosofie die het beter weet dan ‘de mensen zelf’. Loobuyck plaatst zich in de traditie van de filosofen die menen dat zij de bezitters zijn van de redelijkheid en dat de anderen wel zullen (moeten) volgen één keer zij dat goed begrepen hebben – de traditie die loopt van Plato tot Marx en Lenin. Optimistische filosofen, de een na de ander.
Loobuycks optimisme is dus gebaseerd op zijn zelfgebouwde zekerheid dat iedereen die het probleem van de inrichting van de samenleving redelijk wil bekijken, sowieso politiek liberaal wordt. Waarna we met zijn allen samen gezellig de resterende problemen in alle redelijkheid een oplossing bieden. Vooraleer we daar naar gaan kijken, moet ik nog aanstippen welke ellende Loobuyck zichzelf aandoet omwille van zijn optimisme.
Hij moet zijn hoofd in het zand steken voor wat er rondom hem gebeurt. Zo schrijft hij dat hij bang is dat het moslimterrorisme het gesprek over samenleven in diversiteit bemoeilijkt (p.111, p.191). Hij ziet dus niet dat terrorisme nu net de vorm is die communicatie vanwege mohammedanen aanneemt. Het is nu net een communicatievorm die zij menen voorgeschreven te vinden in hun religie.[5] Terwijl Loobuyck luid toeterend op de sociale en in de institutionele media zijn optimisme communiceert, verlopen er in de echte wereld andersoortige communicaties.
Zo ook moet Loobuyck voortdurend zijn boekje als filosoof te buiten gaan, door optimistische empirische voorspellingen uit te brengen. Zoals het feit dat de mohammedanen wel zullen uitsterven omdat de moslimpopulatie aan het seculariseren zou zijn. Of dat het met het aandeel van moslims in de bevolking in de toekomst wel los zal lopen omdat ze een kleine minderheid zullen uitmaken (behalve dan in de grootsteden, moet hij toegeven). Niet alleen doet de filosoof zonder enige basis demografische voorspellingen, iets waar zelfs demografen zelf voor terugschrikken. Hij sluit impliciet ook uit dat er in de nabije toekomst nog vele Mohammedaanse immigranten bijkomen, dat er in de nabije toekomst een ‘vluchtelingencrisis’ kan plaatsvinden. Inderdaad, met hoeveel en hoe dichtbevolkt willen we zijn in die samenleving van de redelijkheid? Hoe groot mag het bevolkingsdeel dat de secularisering verwerpt, worden, vooraleer de samenleving in het gedrang komt? Vragen die niet aan de orde komen, omdat het optimisme van de redelijkheid ze niet kan of wil zien.
Dat niet iedereen vandaag spontaan even enthousiast is bij de seculiere inrichting van de samenleving erkent Loobuyck dan weer wel. Maar ook hier heerst optimisme en de filosoof is consequent in zijn keuze van de remedie: in het middelbaar onderwijs wordt een nieuw vak ingevoerd dat het politiek liberalisme uitlegt. Als de uitleg de eerste keer niet aanslaat, dan wordt hij nog eens gegeven. En nog eens, en nog eens, als het moet. Leerlingen blijven zitten en kunnen niet afstuderen tenzij ze politiek liberalisme beheersen, want het politiek liberalisme komt in de eindtermen (p.142).[6] Het onderwijssysteem wordt versterkt met een leger filosofen die de evidentie van de redelijkheid naar de bevolking brengen.[7] Het is leuk dat de arbeidsmarkt voor filosofen explosief zou toenemen, maar het zou ook leuk zijn indien de kwaliteit van die filosofie dan hoger zou liggen dan wat we in dit boek aangereikt krijgen en het zou leuk zijn om te vernemen hoe we de rekening gaan betalen. Intussen is dit boek net zozeer te lezen als een product-push van een nieuw vak in het onderwijs dan wel als een boek over de samenlevingsproblematiek. De verkoop van die idee start al in de proloog (p.19-20) en er gaat geen hoofdstuk voorbij of het nieuwe vak (LEF) wordt er in aangeprezen.
Redelijke Patrick wordt jouw Minister van Samenleven
Het derde en laatste niveau waarop Loobuyck ons tracht te overtuigen door gebruik te maken van ‘redelijk’ en ‘gezond verstand’, is dat van de alledaagse inrichting van de samenleving. ‘Redelijke accommodatie’ heet het bijvoorbeeld (p.223). Hij zet het trucje nog kracht bij door andere standpunten vooraf te diskwalificeren: ‘Ik merk dat hierover veel verwarring en onzekerheid bestaan: wanneer kunnen we toegeven aan diversiteit en wanneer niet?’[8] Gelukkig is er dan de redelijke filosoof, die ‘de mensen’ van hun verwarring en onzekerheid komt verlossen en ons komen bevrijden van onze paniek (p.226). Net zoals met het politiek liberalisme is het hier voor Loobuyck heel eenvoudig (p.226). Ik citeer de passage volledig zodat het duidelijk is dat we hier met een gevaarlijke woordenpuree te maken hebben: ‘Als er een morele reden is waarom we een regel, gewoonte of praktijk handhaven, dan kan hierop geen uitzondering gemaakt worden of kan die niet aangepast worden. Als er enkel een pragmatische reden is, kan dat wel bekeken worden. Over morele principes valt niet te onderhandelen, maar over praktische afspraken wel.’
Wat is het onderscheid tussen ‘pragmatische redenen’ en een ‘morele reden’? Tja, dat zal de filosoof telkens wel bepalen, want dat is zijn vakgebied en hij is daar geschoold voor en jij niet. Loobuyck is in deze niet alleen even arrogant als op het politiek-filosofische niveau waar ook bleek dat de filosoof het wel in de plaats van ‘de mensen’ zal uitmaken omdat hij in een bevoorrechte positie van redelijkheid is. Hij gaat ook domweg voorbij aan het feit dat in onze samenleving loutere gewoontes een bron van positief recht zijn; gewoontes zijn daarom nog veel meer een bron van moraal. Je kan dus perfect beweren dat iets moreel verantwoord is omdat het een gewoonte is. Niet zo de filosoof die de redelijkheid in pacht heeft en die zich de positie aanmatigt om te oordelen over welke van jouw gewoontes moreel zijn en welke ‘louter pragmatisch’.
Wat brengt die filosoof ons dan allemaal? Een greep uit de trommel.
Onze kalender met veel christelijk geïnspireerde vakantiedagen is een pragmatische afspraak die verder geen morele grondslag heeft; dus kan het dat andersgelovige leerlingen op hun feestdagen mogen thuisblijven om gelijk van de godsdienstvrijheid te genieten (p.226). De pastafari’s, die elke maandag én vrijdag een religieuze feestdag hebben omdat zij dan respectievelijk Spaghettifeest en Lasagnefestijn vieren, wrijven zich al in de handen. Het schoolsysteem daarentegen geraakt nog verder ontwricht en leraars nog sneller opgebrand omdat zij natuurlijk op alle religieuze feestdagen wel moeten komen werken.[9]
Het verbod op polygamie daarentegen, is geïnstalleerd om morele redenen (p.228). Dat heeft dus helemaal niets te maken met het feit dat in de Europese geschiedenis monogamie veeleer de gewoonte was. Het is volgens Loobuyck redelijkerwijze niet denkbaar dat mensen zouden beslissen om in polygaam verband samen een huishouden te vormen of dat dat moreel toegelaten zou kunnen zijn. Dus de nieuwkomers moeten het onverkort naleven (ook als ze al polygaam gehuwd zijn wanneer ze hier toekomen?).
Loobuyck weet ook dat er geen uitzondering kan zijn op het gebod tot verdoofd slachten (want dat is gebaseerd op morele redenen) en dat we shariarechtbanken die vrouwen discrimineren niet mogen erkennen (want vrouwenrechten zijn morele redenen). Dat er een goede reden is om het monopolie van de rechtspraak in handen van één enkele seculiere partij te leggen, is buiten perspectief van Loobuyck omdat het geen “morele reden” is. Het is namelijk een bestuurlijk inzicht of reden.
Net zo is Loobuyck er voor gevonden om de hoofddoek toe te laten bij overheidsambtenaren: het was louter pragmatische gewoonte dat de autochtone ambtenaren hier geen religieuze hoofdbedekking droegen. De neutraliteit van het ambt en de ambtsuitoefening is inderdaad geen morele reden; de ratio is van bestuurlijk-politieke aard: we willen (zien) dat het overheidsoptreden neutraal is. En het lijkt mij redelijkerwijze aangewezen om dit onverkort na te leven teneinde ons een heleboel overbodige problemen te besparen.[10]
Sikhs moeten in de UK geen motorhelm dragen maar dat is fout volgens Loobuyck, omdat die verplichting een helm te dragen er is ‘om morele redenen’ – dat die positiefrechtelijke verplichting het gevolg is van succesvol lobbywerk vanwege de verzekeringsindustrie, is buiten het perspectief van de filosoof. Geen erg, want de redelijkheid alleen al geeft de filosoof voldoende zekerheid en autoriteit om voor ons te oordelen over wat moreel is en wat niet.
Op dit laatste niveau misbruikt Loobuyck dus ‘redelijkheid’ om zichzelf de positie van ultieme rechter over dagdagelijkse gebruiken en gewoonten aan te meten. Dat is het verlengstuk van het filosofisch optimisme op politiek vlak: alles komt in orde als we maar naar de redelijkheid luisteren; de redelijkheid is in pacht bij de filosofen; dus we moeten ons beginnen te gedragen zoals de filosofen ons zeggen. En ook: het paradijs is in zicht, waren de anderen maar niet zo onredelijk en hun verstand niet zo ongezond.
Maar mogelijk zijn er toch wel redelijke twijfels bij de voorstellen die Loobuyck te pas en te onpas lanceert om zichzelf te positioneren als iemand die boven en buiten alle tegenstellingen staat. Zodanig dat je er kop noch staart aan kan krijgen. Zelf weet ik niet of het redelijk is dan wel incoherent om enerzijds de ongerustheid te sussen met de verwijzing naar het feit dat moslims slechts 6% van de bevolking uitmaken en anderzijds te pleiten voor het invoeren van Arabisch als een vak op school ‘om erkenning te geven aan de taal waar nogal wat mensen in onze samenleving affiniteit mee hebben’ (p.234) [11].
Ik ben niet geleerd genoeg om te weten of het redelijk is om ook aan niet-burgers politieke burgerrechten te verlenen ‘om een signaal te geven dat wij hen ernstig nemen’ (p.234), om hen een goed gevoel te bezorgen. Maar mijn instinkt zegt dat dit het burgerschap van zijn betekenis ontdoet omdat burgers nu net onderscheiden zijn van niet-burgers doordat ze mogen kiezen en verkozen kunnen worden. Dat was in het oude Athene al zo.
Ik ben niet onmiddellijk overtuigd dat het zinvol is om de diversiteit van de leerlingenpopulatie te weerspiegelen in de lessen, door ‘ook de geschiedenis in de landen van herkomst’ aandacht te geven (in de geschiedenisles en mutatis mutandis in de andere lessen). Want in zo’n grootstedelijke klas zitten er naast leden van een vierde generatie inwijkelingen ook leerlingen uit tientallen andere landen van herkomst.
En tenslotte: misschien is het heel redelijk om het staatsapparaat te versterken met een nieuw Ministerie Van Samenleven (p.196).[12] Maar mogelijk wordt dat ook heel, heel erg ongezellig.
Een goede predikant, een dubieuze politicus en een foute filosoof
Het boek van Loobuyck werd in de markt gezet als een must-read voor alle mensen van goede wil. De tekst werd opgehemeld als het recept voor een heilzame remedie tegen samenlevingsproblemen. Maar een nuchtere lezing stoot op onthutsende filosofische arrogantie en op een heel selectieve representatie van de maatschappelijke werkelijkheid. Het is duidelijk dat Patrick Loobuyck een goed mens is met wie je comfortabel kan samenleven. Loobuyck is namelijk de catecheseleraar geworden die hij naar eigen zeggen vroeger wilde zijn. Het boek is dan ook het meest sterk wanneer hij over de ‘Fraternité’ spreekt. En me dunkt dat Loobuyck dat oprecht meent, veel meer dan dat hij zijn filosofie kan volhouden of coherent kan toepassen. Voortdurend wil Loobuyck accommoderen om ook de nieuwkomers en de mohamedanen een goed gevoel te geven; hij predikt kalmte en nuancering en hij roept op tot goede wil . Dat is lofwaardig.
Maar de anderen overtuigen van je goede bedoelingen en ze oproepen om ook goede bedoelingen te hebben, is geen filosofie. Zo duidelijk het is dat Patick Loobuyck een goed mens is, zo duidelijk is het dat zijn filosofie gebrekkig is. En de concrete voorstellen die hij ermee verbindt lijken veeleer gebaseerd op populariteitsdwang en op de smaak van de groen-linkse medeburger dan op gedisciplineerd nadenken. Als filosoof en als burger ben ik er daarom beducht voor dat zijn boek in handen zou vallen van al te voortvarende politici die er op uit zijn om zich te positioneren als een goed mens. Die zich dus niet zullen kunnen inhouden om een Ministerie van Samenleven in te richten, om Arabisch in te voeren als keuzevak en wat nog allemaal.
Dat we een nieuw filosofisch vak op school niet overhaast mogen invoeren, is veruit de belangrijkste les die ik bij de lezing trek. Als de filosofie die het zou bevatten, van dezelfde kwaliteit zou zijn als wat we hier hebben gekregen, dan is het beter om de schaarse financiële middelen anders te besteden. Je zou leerlingen bijvoorbeeld kunnen aanleren dat ze zich niet mogen laten oplichten door mensen die je vriendelijk uitnodigen aan een gedachtenexperiment mee te doen. Zelfs niet als ze zijn gestuurd met de complimenten van Joël De Ceulaer zelf.
Want dat zijn ook competenties die bijdragen aan het verstandige samenleven. Maar ze zijn van een ander filosofisch genre: de mensen bewapenen zodat ze onzinnige filosofen snel ontmaskeren en hun belastinggeld beter kunnen besteden.
[1] https://vreemderdanfictie.be/2017/06/16/samenleven-met-gezond-verstand-hoe-redelijkheid-ons-kan-redden/, waar wordt gerefereerd naar de promotie die Joel De Ceulaer voor het boek heeft gevoerd en naar reacties die nadien zijn verschenen.
[2] Ik gebruik “Mohamedanen” om die Islamieten aan te duiden die geloven dat we ons leven moeten inrichten volgens de materiële voorschriften uit de middeleeuwse teksten. Het samenlevingsprobleem is er niet een tussen rassen, noch één tussen (alle) Islamieten en seculieren. Met Ismaïlitische Moslems bijvoorbeeld, lijkt mij het samenlevingsprobleem onbestaande (zie het interview van Hassan & Nour in Humo 3967/37 (13/09/2016, pp.44-48).
[3] De kritiek van Marc Elchardus op dit aspect is gelijklopend; zijn heldere en academisch onderbouwde afwijzing verscheen in Samenleving en Politiek., vol.2017/6, pp.76-79. Net als ik onder doe, spreekt Elchardus Loobuyck ook aan op zijn ongefundeerd optimisme; hij doet dat vanuit zijn sociologische expertise terwijl ik meer bekommerd ben om het maatschappelijk risico dat uitgaat van optimistische filosofie.
[4] Sociologische enquêtes die vragen “of de wet van God boven de wet van het land gaat”, vragen eigenlijk niets anders dan of de betrokkene gelovig is. Ook als Katholiek of als Protestant zou ik overtuigd zijn dat de wet van God voor mij meer betekent. De andere religies zijn evenwel niet maatschappelijk en politiek bedreigend omdat zij zich hebben neergelegd bij de secularisering, terwijl de Mohamedaanse godsdienst radicaal tegengesteld is aan radicalisering met “sharia” en dergelijke.
[5] Loobuyck kan onmogelijk ontkennen dat mensen ook non-verbaal, met daden communiceren. Dat is het inzicht van de filosofie, van de communicatiewetenschappen en van de alledaagse ervaring. Dat hij zich daar toch aan lijkt te bezondigen, komt doordat hij “redelijke communicatie” identificeert met zonder kleren, zonder geslacht of seksuele voorkeur, zonder ouders en zonder vrienden, in een aula gaan discussiëren over de inrichting van de samenleving. In het echt hebben we allemaal een geslacht en sommigen ook een religie, zie je.
[6] Als het in de eindtermen staat, dan kunnen de leerlingen geen diploma behalen zonder dat zij de liberaal-politieke competentie beheersen. In de feiten zou dit neerkomen op uitsluiting van de arbeidsmarkt, want het schoolsysteem verlaten zonder diploma is de kortste weg naar langdurige werkloosheid.
[7] De vraag “wie zal dat betalen?” staat niet in het boekje van Loobuyck. En er is reden om aan te nemen dat zijn denken daaromtrent troebel is. Zo schrijft hij dat hij, als ambtenaar-filosoof, “nu mee betaalt voor de zieken en werklozen en voor de pensioenen van mijn ouders”. Hij betaalt daarin helemaal niets mee, want hij staat op de pay roll van de staat, van de samenleving en zijn inkomen bestaat geheel en al uit belastinggeld. Dat het in de boekhouding zo wordt voorgesteld alsof ook mensen die uit belastinggeld worden betaald, belastingen betalen, mag ons niet misleiden. Maar dat het illusoir is, dat Loobuyck financieel bijdraagt, blijkt onmiddellijk wanneer iemand zou voorstellen om meer filosofen op de pay roll van de staat te zetten, zodat we dan veel meer pensioenen, zieken en werklozen kunnen betalen. De vraag “wie zal dat betalen?” is een vraag die in elke samenleving met gezond verstand regelmatig aan de orde komt en zelfs goed-menende filosofen-ambtenaren moeten er bij stilstaan, te meer daar zij hun inkomen al verwerven door de afdrachten van economisch productieve medeburgers.
[8] “Toegeven aan diversiteit”? Diversiteit is een abstractie; je geeft niet toe aan abstracties. Je geeft toe aan eisen van anderen. Het is geen toevallige grammaticale fout vanwege Loobuyck; omdat hij zich in de Redelijkheid bevindt en niet in de alledaagse realiteit van ons allen, begint hij abstracties als personen, als partijen te zien. Hij zegt dat wij in paniek zijn, terwijl hij tegen Abstracties kan praten. Ik weet niet welke van beide condities het meest ongezond is.
[9] Vijf jaar na de invoering van de maatregel stellen sociologen met verbazing vast dat het Pastafarisme de onderwijswereld verovert.
[10] Voor de neutraliteit van de ambtenaar verwijs ik graag naar de heldere argumentaties van Jurgen Slembrouck, zoals bijvoorbeeld deze in Knack, waar hij uitlegt dat Wallonië het in deze beter aanpakt dan Vlaanderen: http://www.knack.be/nieuws/belgie/strikte-neutraliteit-is-ware-solidariteit/article-opinion-518439.html.
[11] Wie zal dat betalen?
[12] Wie gaat dat betalen?
Categorieën |
---|
Jos Leys is filosoof
Karianne Boer: ‘De lockdowns hebben bijgedragen aan bijna 200 maal meer kindermisbruikmateriaal.’
‘Afgrond’ verhaalt de waargebeurde verhouding tussen Venetia Stanley en de veel oudere Britse premier Henry Asquith, die leidde tot een kabinetscrisis.