JavaScript is required for this website to work.
post

Wat een feest

Dagboekaantekeningen (91)

ColumnBenno Barnard25/10/2023Leestijd 8 minuten
Feest bij ZuiderZinnen in Antwerpen.

Feest bij ZuiderZinnen in Antwerpen.

foto © Facebook, Sven Coubergs

Na feest in Gent, Antwerpen en Brussel zijn we weer thuis, in Engeland: en we hebben een spook in huis. Maar dan breekt de pogrom uit in Israël.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Vrijdag 15 september

Een verrukkelijke nazomeravond, ontworpen voor lichte overhemden en witte wijn. Ik zit in vooraanstaand gezelschap op de gaanderij van een restaurant aan de Leie, even buiten Gent. De voormalige voorzitter van de Kamer heeft ook Rik Van de Walle uitgenodigd, met wie hij goed bevriend is.
Ik heb de verhalen in de pers over zijn pensioen niet gevolgd, maar hij moet een slecht en hebzuchtig mens zijn, zeker als je naar hem kijkt onder de hoek die de communisten ten opzichte van de werkelijkheid verkiezen. Maar de meeste slechte mensen zijn interessanter dan de deugdzame.

De oud-voorzitter heeft een exemplaar van mijn boek meegebracht voor de rector magnificus, maar die bleek het al gelezen te hebben. Hij blijkt sowieso bijzonder belezen te zijn, net als onze disgenoot, en ik moet mijn best doen om een schijn van eruditie in stand te houden. Ik bewonder belezen mensen (vooral degenen die mij hebben gelezen). Voor schrijven zijn ijver en een achterwerk nodig; voor lezen ook.
De Kamer betaalt de rekening. Een uiterst genoeglijke avond!

Zaterdag

In Leeuwerik bespot Dezső Kosztolányi het moralisme in literatuur: ‘Over het algemeen hield hij het meest van stichtelijke en opwekkende boeken, waarin de samenhang tussen op zichzelf onbegrijpelijke en verwarrende feiten werden verklaard en waarin morele waarheden werden verkondigd — waarheden als ‘‘vlijtige arbeid wordt altijd beloond’’ of ‘‘boosdoeners krijgen vroeg of laat hun verdiende loon’’.’
1923!
Kunt u dit zelf in het dialect van tegenwoordig vertalen?
Maar het logge associatie-mechanisme in het hoofd van de moreel verhitte lezer zal via de katrol van de domheid al ratelend tot het verwijt leiden dat ook ik moraliseer…

Zondag

In Antwerpen speelt zich nabij het Museum voor Schone Kunsten het literaire festival ZuiderZinnen af. Joy vindt het ‘leuk’ nog eens in onze oude buurt rond te slenteren en zoveel ouder geworden bekenden tegen te komen, maar ik heb een afkeer van het woord ‘leuk’, en al die aardige mensen en hun gepraat en de tinnitus van de door luidsprekers vervormde stemmen vermoeien me… Ik word volgend jaar zeventig, nietwaar. Maar iedereen is zo aardig en ik houd van Antwerpen. Waarom laat ik me in godsnaam achtervolgen door het metrieke stelsel?
Ik treed op in de veilingzaal van Bernaerts. Het publiek is lief. De heer Bernaerts zelf is een charmante kerel, die me de catalogus van de komende veiling van schilderijen en tekeningen schenkt. Voor een Madonna uit het atelier van Rubens verwacht hij een prijs van 3000 à 4000 euro. Niet dat ik het suikerwerk aan mijn muur wil hebben, maar een authentiek zeventiende-eeuws Antwerps doek, barokke verf, de ogen van Rubens die het gemonsterd hebben, heel misschien zijn hand die wat retouches heeft aangebracht… ‘Ben je nu helemaal gek geworden’, zegt Poppy.

Op de binnenplaats wacht mijn vriend Rolly, de onbekende briljante producer die bij Klara haast alles wat interessant is bedenkt, terwijl het volk naar zijn favoriete leeghoofden luistert. Ik vertel hem over mijn bezoek aan Johan Tahon; we bladeren door de catalogus, de zon koestert mijn schedeldak en Bernaerts brengt ons koffie: ‘We hebben natuurlijk dezelfde achternaam.’

En ’s avonds eten we met Lieve, die nog altijd de vrouw van Herman is en dat ook altijd zal blijven. Ze herinnert zich de eerste keer dat ze Joy ontmoette, een verlegen kuiken, zo blond als je alleen veertig jaar voor MeToo kon zijn: ‘Maar je sprak nog geen Nederlands en mijn Engels was vreselijk slecht.’ Ze lacht haar klokkende lachje, dat me altijd aan mijn moeder doet denken, die net als Lieve met een dichter was getrouwd.
Ik zie ons weer staan in de hal van dat grote huis in de Cogels-Osylei: om ons heen een belle époque die zichzelf in mijn hoofd is blijven verfraaien, met het steeds subtielere patroon van de mozaïekvloer, het gebrandschilderde glas waarin de vlammen van de zon almaar heviger branden, de kroonluchter waaruit meer en meer armen groeien, tot er een driedubbele octopus boven ons hoofd hangt… en Joy, Joy, Joy…
We krijgen het over Johan Tahon die mij zomaar een beeld cadeau doet, een gebaar dat ik om een of andere reden niet met iemand als Luc Tuymans associeer. ‘Hebben jullie ooit het beeld van Herman in de Zoo gezien?’ zegt Lieve.
Nee, dat hebben we niet.
Ze pakt haar telefoon en we kijken naar een wezen dat in 1947 bij Rosswell is neergestort. ‘Maar dat is monsterlijk!’ zeg ik.
‘Yuck,’ zegt Joy.
‘Maak van mij over twintig jaar maar een arduinen kerel waarop de duiven schijten.’
Het lachje van Lieve. O Herman, jij grote dwaas dat je haar ooit van je hebt vervreemd, met je nachtelijke leven en je gezuip. En met je bittere spijt heb je hele nachten gevuld, terwijl ik naar je zat te luisteren als een volleerde, verveelde therapeut. Ik was dertig, wat moest ik met een echtscheiding aan?
‘Weten jullie nog,’ zegt Lieve, ‘hoe we een huis in de Ardennen hadden gehuurd?’
Jazeker, Lieve, hoe zou ik dat ooit kunnen vergeten? Een huis naast de dorpskerk. Op zo’n oktoberdag van bladgoud knipte jij toen mijn haar. We hadden een keukenstoel in de tuin gezet, tegen het muurtje dat het grasveld van het romantische kerkhofje scheidde. Herman en Joy keken toe hoe jij me knipte. Ik had mijn ogen gesloten en de zon verwarmde mijn gezicht. Ik voel die zon nog. Ik had nog haar.
Ziehier de jeugdige bejaarde, wiens werkelijkheid volledig is geordend volgens zijn favoriete principes.

Maandag 18 september

Ik kom thuis. Joy is in Brussel achtergebleven, maar ik ben genoeg geluk voor de honden, die als gekken tegen me opspringen. Darryls vriend Nick heeft op ze gepast. Er zijn geen bijzonderheden te melden, behalve het spook.
Er kwam een man voorbij in de woonkamer. Hij beende van de ene hoek (de deur die toegang geeft tot het halletje bij de voordeur) naar de hoek daar schuin tegenover (de deur die toegang geeft tot de trap) en was weg. Een man in een ouderwets flanellen pak, normaal postuur, jaar of veertig, donker haar — de diagonaal die hij beschreef was te kort om meer waar te nemen.
Precies hetzelfde overkwam Gary een paar jaar geleden, op donderdag 14 januari 2021 om precies te zijn, ik citeer de alinea hierboven uit mijn dagboek.
Nick is net als Gary een nuchter mens – sterker nog, Nick is een positivist. Een spook verzinnen is volstrekt in strijd met zijn flegmatische karakter.
Wat is deze elektromagnetische entiteit in de woonkamer? Heisenberg, Einstein? Jij daar, Hawking? Een segmentje van het journaal dat de eeuwigheid non-stop uitzendt, in een lus teruggespoeld geraakt en telkens opnieuw afgespeeld?

Later

Bij de post op de keukentafel ligt een uitnodiging van de NHS voor een ‘vervolgconsultatie’ met de man die gespecialiseerd is in mijn prostaat. Hij verwacht me op 12 oktober in Eastbourne. De biopsie was op 26 juli; ik maak me op basis van alle tussen die beide data fladderende kalenderbladen maar niet te veel zorgen.

Dinsdag

In Brussel vertelde Carl me over zijn dochtertje Leonore van tien, die op school leert over de Eerste Wereldoorlog. ‘Leefde jij toen al, papa?’, had ze gevraagd. De historische tijd reikt in haar hippocampus tot haar vorige verjaardag en het bezoek aan oma; haar tijdsbesef zal half mythisch blijven tot de dag dat Eden op slot gaat en ze een pubermeisje wordt, arm kalf.
‘Jij mag betalen’, zeg ik tegen de Anna van tien. Ik geef haar mijn bankkaart: ‘De code is mijn geboortejaar.’
‘Die weet ik niet, papa…’
‘Dat ken ik niet, papa.’ Ook tegen tienjarigen ben ik terminaal pedant.
‘Ik ben papa niet.’ Haar soort grapje. Houd van me, papa.
‘1954, stommerik’, zegt Christopher.
O God, als ik twee minuten uit mijn leven mag overdoen, dan deze twee.

Later

Het is aannemelijk dat mannen in doorsnee een beter richtinggevoel hebben dan vrouwen. Wij haasten ons over de savanne om wildebees te spietsen en weten waar we voor het donker de vrouwen terug kunnen vinden.
En tijdsbesef? Is het verstrijken van de uren voor zonsondergang ook iets dat wij als jagers beter aanvoelen? Dan zou dat hele assenstelsel van aardrijkskunde en geschiedenis diep in het aardewerk van het mannelijk DNA zijn ingebakken.
Maar dat lijkt onwaarschijnlijk. Vrouwen hebben al sinds de prehistorie meer redenen om zich bewust te zijn van de verstrijkende tijd dan mannen, ook nu nog, bijvoorbeeld omdat hun agressieve jager hen bij thuiskomst als een wildebees kan spietsen.

Vrijdag 29 september

Max en Yannick zijn hier voor het weekend. Dit echtpaar is ons zo sympathiek, dat we de tafel voor twaalf mensen dekken, volgens het principe dat vriendschap tussen onze vrienden onderling verplicht is. In het kader van de algehele verbroedering en intermenselijke klefheid zetten we ons beste beentje voor: het wordt een lucullische maaltijd.
Joy belt uit de Aldi: ‘Jij wou toch lamsvlees? Dat kost vijfenveertig pond voor zoveel mensen…’
‘Dat valt mee.’
Mee? Je bent gek. Kip is stukken goedkoper, hoogstens vijftien pond.’
U kent de oude gemeenplaatsen over de vrouw: een madonna die het hemelgewelf boven het hoofd van haar man stut, hem als een slet in bed vertroetelt en ook nog een paar hersencellen heeft, al is dat laatste geen sine qua non.
In mijn geval — het geval van een echtpaar dat het robijnen huwelijksfeest nadert — heeft de vrouw drie universitaire diploma’s en een man die hoofdzakelijk dient om een beetje te contrasteren met haar onverslijtbare schoonheid. Maar soms heb ik een kleinburgerlijke, snibbige vrouw die weigert mijn achternaam te gebruiken, ook al is die interessanter dan de hare (Lehman), en die zeurt over geld. Geld! Ik blaas in de telefoon.
Kip? We hebben het toch ook niet over de Kip Gods?’

Tegen middernacht

De gasten zijn vertrokken en Max en Yannick vallen ons licht aangeschoten in de armen. ‘Wat een feest! En we hebben ‘‘Jerusalem’’ gezongen!’ lalt Max.
‘Hoe noemde je het?’ zegt Yannick. ‘Lucul… iets met lucul…’
Poppy, weer een en al universitair geschoolde aanbiddelijkheid, kust beiden op de wang en trekt mij mee de trap op.

Vrijdag 6 oktober

‘Ik schrijf niet om me uit te drukken, maar om me van mezelf te ontdoen’, aldus de nieuwe Nobelprijswinnaar Jon Fosse in een krant. Hij benadrukt evenwel dat hij niet autobiografisch schrijft. ‘Ik doe precies het omgekeerde: ik ontken het, of transformeer het, of transcendeer het in een vorm’, zegt deze katholieke bekeerling.
Ik prevel diezelfde toverformule. Mijn werk is evenmin autobiografisch. Alle ware literatuur is transsubstantiatie.

Zaterdag
Een pogrom in het zuiden van Israël: Hamas heeft honderden burgers in Sderot en omgeving vermoord en honderd of meer burgers gegijzeld. In Londen vieren tientallen mensen feest, zwaaien met Palestijnse vlaggen, dansen op straat, rijden toeterend rond sinds het nieuws over deze hecatombe van Joods vlees bekend is geworden.
Goddank, er komt een nieuwe oorlog, de pers is de oude in Oekraïne zo langzamerhand beu.

Dinsdag

Sommige krantencommentaren vinden het weliswaar slecht van Hamas, maar wat wil je ook, Israël had maar een langer rokje moeten dragen.
Het is niet duidelijk hoeveel slachtoffers er in Kfar Aza gevallen zijn. Journalisten die daar aanwezig waren zeggen dat het dorp ‘naar de dood ruikt’. Volgens het Israëlische leger zijn er in de kibboets zeker veertig vermoorde baby’s gevonden. Sommige kinderen en vrouwen zouden zijn onthoofd.
Hamas paradeert met Joodse lijken in de straten van Gaza; de Holocaust ontkennen ze, maar ze pronken met hun eigen bijdrage aan de verlangde oplossing.

Later

De onthoofdingen bij de pogrom worden ontkend, of zijn althans niet bewezen. De veertig baby’s zijn misschien niet onthoofd; mogelijk hebben de terroristen gewoon hun strot doorgesneden, wat Hamas natuurlijk stukken sympathieker maakt.
Maar iedereen geloofde het bericht over die onthoofdingen onmiddellijk, en de pers struikelde van opluchting haast over de televisiekabels toen ze met haar dementi aan kwam zetten… Welke duistere notie in ons onderbewustzijn legt dat bloot?

Donderdag 12 oktober

Vandaag de specialist in Eastbourne gesproken. Na een Syrische en een Estische dokter was dit een sympathiek rijkeluiszoontje uit de Green Belt. Hij vroeg of ik uit Devonshire afkomstig was: ‘I seem to detect a very slight accent from that region.’ Dat is sterk, een halve eeuw na Plymouth!
Ter zake: de biopsie heeft uitgewezen dat er niets is veranderd, er is geen nieuwe haard en het blijft een non-agressieve vorm. Dat kan veranderen, maar er zal halfjaarlijks een MRI worden gedaan, dus mocht behandeling noodzakelijk zijn, dan weten Syrië, Estland en Surrey dat tijdig.
Dit voor de liefhebbers van mijn prostaat.

Vrijdag

Pro-Palestijnse demonstratie in Manhattan. Zinnetje uit een verslag in The New York Times: ‘Hamas had op één dag de grootste slachting onder Joden aangericht sinds de Holocaust en de menigte was euforisch.’

Zaterdag

Ik wil tegen 001-202 enzovoorts zeggen dat ik vannacht gespannen voor mijn scherm zal zitten om de 3700 mijl die mij van Washington scheiden te overbruggen: dat mannetje daar, met die bal aan zijn voet, hè, dat is mijn zoon… Maar hij neemt niet op.
Sinds de dood van Anna raak ik steevast in een dwaze paniek als ik Christopher niet aan de lijn kan krijgen, soms begin ik zelfs te huilen, zo hevig is mijn angst. Ja, dank u, ik kan het zelf ook wel ontleden, en het gewoonlijk bezweren met kleine, gênante, bijgelovige, dwangneurotische handelingen.
De kleuren in de tuin doven uit. Ik doe de keukendeur open en het grote, onverschillige gezicht van de nacht kijkt naar binnen. Ik tel tot negentig: zo oud wil ik worden, even oud als mijn vader. Tegen die tijd heb ik vast wel kleinkinderen en mag ik mezelf aartsvader noemen.

Mijn horloge is kapot; de secondewijzer, gevangen in zijn mallemolen, drentelt nog trager rond dan het ezeltje van vroeger.
Het ezeltje had een open wond en de hardvochtige kermisklant sloeg met een rieten stok tegen zijn schoften en ik vroeg mijn vader of dat wel mocht en hij zei nee en ik zag dat hij aarzelde om een opmerking te maken tegen die bronzen kerel met zijn rode halsdoek, maar hij durfde niet, en ik, kleine held, die me bij de troep van Alleen op de wereld voegde, werd nog overgevoeliger en huilde ’s avonds in bed om mijn grauwe vriendje…
Traag graviteren mijn gedachten naar het westerse zen van de verloren tijd.
Dan belt hij.

Benno Barnard is een schrijver die meent dat het heden gewoonlijk ongelijk heeft.

Meer van Benno Barnard

Deze maand reist uw auteur, liefhebber van gelukkige, heteronormatieve gezinnen, van Zuid-Engeland naar Gent: tussen de Magna Carta en de Boekentoren.

Commentaren en reacties