Wel Franstalige, maar geen Nederbelgische auteurs in Vlaamse canon
Geen aandacht voor in België gevestigde Nederlandse schrijvers
Standbeeld in Amsterdam van Multatuli: de bekende Nederbelg.
Moet het Nederlandse koningspaar zich zorgen maken om het ontbreken van Nederbelgische schrijvers in de canon bij zijn bezoek aan ons land deze week?
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementMultatuli schreef in Brussel zijn Max Havelaar, de belangrijkste Nederlandstalige roman tout court. Maar van hem, laat staan andere Nederbelgische auteurs, zoals Willem Frederik Hermans, Jeroen Brouwers of Benno Barnard, ontbreekt elk spoor. Moet het Nederlandse koningspaar zich zorgen maken om dit Nederbelgische cultuurdeficit bij zijn bezoek aan ons land deze week?
Nee, natuurlijk niet. Maar het is wel veelzeggend dat de Franstalige auteur Emile Verhaeren, dankzij het venster rond Jacques ‘Le plat pays’ Brel, alle honneurs krijgt voor de Franstalige literatuur in Vlaanderen. Terwijl Nederlandse topauteurs die in Vlaanderen hun ziel en literaire schwung hebben gevonden niet aan bod komen.
Geen kwaad woord over De canon van Vlaanderen, maar het is toch spijtig dat de Nederlandse inbreng in het tot stand komen van een Vlaamse literaire scene onvermeld blijft. Dat terwijl dus de Franstalige Belgische letteren in Vlaanderen met Emile Verhaeren als uithangbord wel ruimschoots in beeld komen.
Vlaamse Franstalige coryfeeën
Het 53ste hoofdstuk of venster van de kersverse canon pakt uit met de Franstalige cultuur in België. Dat gebeurt in het zog van chansonnier Jacques Brel die een haat-liefde verhouding koesterde met zijn Vlaamse roots: ‘Zo eiste hij een plek op in een lange traditie van Franstalige kunstenaars die een Vlaamse identiteit omarmden.’
Tijl Uilenspiegel(1867) van de Franstalige auteur Charles De Coster, zoon van een Vlaamse vader en een Waalse moeder, mag het rijtje openen van de Franstalige bijdrage aan de Vlaamse letteren in de negentiende eeuw. Emile Verhaeren en Maurice Maeterlinck, de enige schrijver van de Lage Landen die ooit de Nobelprijs voor Literatuur won, zijn de beide andere coryfeeën. Maar ook Georges Bruges-la-morte Rodenbach — neef van Albrecht Rodenbach — krijgt ruimschoots aandacht. Zelfs de Franstalige Antwerpenaar Georges Eekhoud wordt gesignaleerd terwijl de grote Multatuli in geen velden of wegen te bekennen is.
Op de vlucht voor schuldeisers
Zeven jaar voor de publicatie van de baanbrekende Uilenspiegel-schelmenroman verscheen diens Max Havelaar (1860). Die had hij in het najaar van 1858 in een Brussels zolderkamertje in de Arenbergstraat 52 op enkele maanden tijd neergepend. Een plaquette aan de muur herinnert nog altijd aan deze meest spraakmakende Nederlandstalige roman die ook vandaag in dekolonisatietijden meer dan ooit actueel blijft. En laat nu net die laatste insteek in De canon van Vlaanderen een van de focuspunten zijn geweest bij de selectie van hoogtepunten uit de Vlaamse cultuurgeschiedenis.
Multatuli, of in het echte leven Eduard Douwes Dekker, liet zich in Brussel maar al te graag op zijn Frans als Monsieur Dekèrrr aanspreken. Hij was er op de vlucht voor schuldeisers en zou er zeven jaar ondergedoken blijven op zoek naar Vlaamse sponsors en literaire roem. Multatuli-Dekker was getrouwd met de Antwerpse Tine die hem echter nauwelijks te zien kreeg. In 1865, toen deurwaarders hem eindelijk op het spoor waren gekomen, vertrok hij met de noorderzon naar Duitsland. Hij had er nochtans van gedroomd om in Brussel, Antwerpen of Gent een nieuwe thuis te kunnen vinden. Maar mecenassen die hem geld voor een journalistiek project beloofden, gaven uiteindelijk verstek.
Kuren bij de buren
In tegenstelling tot de economische vluchteling Multatuli, was de jonge Jacques Perk een niet onbemiddelde Nederlander die samen met de toenmalige Europese beau monde de Ardennen ontdekte. Onder het motto ‘kuren bij de buren’ vestigde zich in de jaren 1880 voor korte tijd in de buurt van La Roche en Houffalize een heuse Nederlandse schrijverskolonie met onder anderen Lodewijk van Deyssel, Willem Kloos en Frans Erens.
Jacques Perk ontmoette er zijn muze Mathilde, een meisje uit Schaarbeek die echter al verloofd was en niet inging op de avances van de dichter. Hij schreef dan maar een sonnettenkrans voor haar met het overbekende vers: ‘Klinkt helder op, gebeeldhouwde sonnetten.’ Lang zou hij van zijn faam niet kunnen genieten want de 22-jarige Perk overleed op allerheiligendag in 1881 aan de gevolgen van tbc. De rage van de sonnetten, zo typisch voor de beweging van de Tachtigers, leidde uiteindelijk tot inhoudsloze schoonschrijverij maar de welluidende kracht en souplesse van het Nederlands kregen hier hun definitief merkteken.
Netwerken
Het is pas tussen de twee wereldoorlogen dat de Nederlandse literaire expats tijdens hun verblijf de Vlaamse literatuur echt ontdekken. Edgard du Perron zocht in de jaren 1920 contact met de Antwerpse literaire avant-garde rond Paul van Ostaijen en Gaston Burssens. Du Perrons ouderlijke huis in het Waals-Brabantse Gistoux, een parmantig kasteeltje vlak bij Waver, fungeerde in het interbellum als brandpunt van de Vlaams-Nederlandse literaire samenwerking met gasten als Arthur van Schendel, Jan Slauerhoff, Simon Vestdijk en Menno ter Braak.
In Brussel ontspon zich rond de toenmalige NRC-journalist-auteur Jan Greshoff een nieuw Nederlands-Vlaams netwerk. In de Taverne du Passage waar Greshoff bij voorkeur zijn job als correspondent uitoefende, smeedde hij met Johan Daisne, Maurice Roelants, Jan Van Nijlen en Raymond Herreman allerlei literaire plannen. De jonge Angèle Manteau behoorde ook tot deze inner circle. Gedurende één decennium, tussen 1930 en 1940, liep de evenaar van het Nederlandstalige literaire leven door Brussel. Brussel was heel even een multiliteraire smeltkroes met Nederlandse, Vlaamse en Franse ingrediënten.
Moeder Limburg
De negentienjarige Willem Frederik Hermans struinde ook reeds in 1939 door Brussel en gebruikte het Brussel van tijdens en vlak na de oorlog als decor in De tranen der acacia’s, zijn eerste grote roman. Hermans keerde op het einde van zijn leven terug naar zijn oude liefde. Van 1991 tot aan zijn dood in 1995 woonde hij er in de Atrebatenstraat.
Jeroen Brouwers had eveneens een boontje voor Brussel. Hij begon er bij uitgeverij Manteau te werken als manusje-van-alles en ontdekte geleidelijk aan zichzelf als auteur. Dat het wonen hem de helft goedkoper uitkwam dan in Amsterdam, was mooi meegenomen. Na een Nederlands intermezzo keerde Brouwers vanaf 1993 terug naar België waar hij lange tijd in Zutendaal, ‘tussen de bronsgroen beboste dijen van moeder Limburg’, zich verborgen hield in zijn kluis. Toen die als zonevreemde woning diende te worden afgebroken, verkaste hij naar Lanaken.
Stek(je) in de canon
Ook Gerard Reve ging zich als kluizenaar op het einde van zijn leven terugtrekken in Machelen-aan-de-Leie waar hij zijn katholiek esthetendom ten volle kon uitleven. Benno Barnard drukte na een Antwerps verblijf voor korte tijd de sporen van Brouwers en cultiveerde er zijn belgitude. Charlotte Mutsaers heeft nog steeds een optrekje in Oostende waar ze haar surrealistische fantasieën kan botvieren. En ja, dat de liefde ook voor Nederlands-Vlaamse literaire huwelijken zorgt, bewees onlangs Rob van Essen (60) die met zijn Lize Spit (35) in Brussel én Oostende resideert.
Om maar te zeggen dat de Nederbelgische letteren echt wel een begrip zijn tot vandaag en in het spoor van grote roerganger Multatuli ook best wel een stek(je) verdienen in onze canon.
Tags |
---|
Personen |
---|
Frank Hellemans doceerde journalistiek aan de Thomas More hogeschool in Mechelen. Hij is literatuurcriticus en auteur van onder andere ‘Mediatisering en literatuur’ en ‘Echte mediaprimeurs. Een communicatiegeschiedenis’. Levenslang supporter van Malinwa én Paul van Ostaijen.
Stefan Hertmans surft in zijn nieuwe roman ‘Dius’ handig mee op de huidige tijdsgeest waarin elk machismo wordt verketterd en het kwetsbare en feminiene het nieuwe normaal zijn.
‘Afgrond’ verhaalt de waargebeurde verhouding tussen Venetia Stanley en de veel oudere Britse premier Henry Asquith, die leidde tot een kabinetscrisis.