Het geheugen zuiveren?
Spanje en de herinnering aan Franco (1)
Een herdenkingsbord ter ere van dictator Franco in de Spaanse universiteitsstad Salamanca.
Niet overal in Spanje wordt de Ley de la memoria histórica tot in de puntjes nageleefd. Luc Rasson gaat op zoek naar relicten van het franquistische verleden.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementIn 2019 kun je Spanje doorkruisen zonder te beseffen dat het land niet zo lang geleden een dictatuur was. Sterke regimes drukken graag hun stempel op de openbare ruimte. Elke stad had zijn avenida del Generalísimo, zijncalle José Antonio of Alcázar de Toledo, enz. Op pleinen zag je standbeelden van Franco te paard. Op sociale woningen gebouwd onder het regime merkte je borden met het juk en de pijlen, het symbool van de fascistische falange.Ook in de kleinste dorpen botste je op gedenktekens voor gevallen falangisten. Monumenten werden gebouwd om wapenfeiten van de ‘nacionales’, zoals de franquisten zich noemden, te gedenken. Ik denk onder meer aan de ‘piramide van de Italianen’ in de bergen van Cantabria, het monument voor Roemeense vrijwilligers in Majadahonda, de monoliet die de slag van de Ebro herdenkt in het midden van de stroom in Tortosa en vooral het cyclopische Valle de los Caídos ten noorden van Madrid waar Franco, terwijl ik schrijf, nog altijd begraven ligt. Veel van die sporen van burgeroorlog en dictatuur zijn ondertussen verdwenen. Standbeelden van Franco zie je nergens meer, met één uitzondering: in de enclave Melilla kun je nog een beeld zien van de jonge Franco – niet als dictator maar als commandant van het Legioen in het Marokko van de jaren 1920.
De zuivering van de openbare ruimte is in een stroomversnelling gekomen in 2007, toen de socialistische regering van José Luis Zapatero de Ley de la memoria histórica stemde. Die bepaalt dat alle tekens en symbolen die de militaire opstand van 1936 en de dictatuur verheerlijken uit het straatbeeld moeten verdwijnen. De wet is al twaalf jaar oud maar heeft ze ook effect gehad? Zeer veel is verdwenen, maar volgens een recent rapport van de Dirección general de la memoria histórica, een organisme opgericht onder Pedro Sánchez dat afhangt van het ministerie van Justitie waren er in februari 2019 nog 1171 overblijfselen van de dictatuur verspreid over 656 gemeenten. De regio die de kroon spant is Castilla y León. In Baskenland en de Catalaanse provincies Girona en Lleida zijn er geen sporen meer. In augustus 2019 trek ik door Castilla y León, in de driehoek Madrid-Valladolid-Burgos, op zoek naar dergelijke relicten.
Betekenisvolle lacunes
De wet heeft effect gesorteerd. Dat merk ik bijvoorbeeld in Salamanca. Wie ooit die prachtige universiteitsstad heeft bezocht, weet dat de Plaza Mayor op elk van zijn zijden versierd is met medaillons die belangrijke figuren uit de Spaanse geschiedenis voorstellen. Je ziet er onder meer Christoffel Columbus, de koningen Filips II en Juan Carlos, conquistadoresHernán Cortés en Francisco Pizarro, schrijvers Cervantes en Unamuno, enz. Bij mijn laatste bezoek, in juli 2015, zag ik er ook, in de hoek waar het Café Real zich bevindt, een medaillon met het opschrift: ‘Francisco Franco, Caudillo de España, 18 julio 1936’. Het profiel van de dictator was besmeurd door verf: niet iedereen waardeerde de aanwezigheid van de Caudillo tussen de groten van de Spaanse geschiedenis. Wanneer ik vier jaar later naar het Café Real loop zie ik een lege plek, maar die overloopt van betekenis: na 80 jaar, in juni 2017, werd het medaillon van Franco verwijderd. Er is sprake van geweest het te vervangen door een beeltenis van het huidige koningspaar, maar in augustus 2019 zie ik enkel een leeg vlak.
Ik rijd naar Palencia, op 170 kilometer ten noorden van Salamanca, en parkeer mijn auto naast de Plaza de los juzgadosof plein van de gerechtshoven. Tot april 2016 was dit de Plaza Abilio Calderón. Abilio Calderón (1867-1939) was jurist, politicus, meerdere malen minister onder koning Alfonso XIII en volksvertegenwoordiger voor een conservatieve agrarische partij onder de Tweede republiek. Het plein werd naar hem vernoemd wegens zijn inzet voor de stad. Zo gaf hij groen licht voor de bouw van een ijzeren brug over de rivier Carrión en zorgde hij voor drinkwatertoevoer. Maar dat gebeurde in het begin van de eeuw en heeft dus niets te maken met een eventueel franquistisch engagement. Trouwens, het plein krijg zijn naam in… 1904. Hoe is Abilio Calderón terechtgekomen op de zwarte lijst van de Ley de la memoria histórica? Men verwijt hem twee initiatieven: ten eerste stuurde hij een felicitatietelegram naar de generaals Mola en Cabanellas bij het uitbreken van de burgeroorlog; ten tweede aanvaardde hij het lidmaatschap van de commissie van juristen die in februari 1939 tot het besluit kwam dat de verkiezingen van februari 1936 niet correct waren verlopen en dat bijgevolg de laatste republikeinse regering onwettig was.
In het kader van de debatten rond geheugenpolitiek is Abilio Calderón een interessante casus. De carrière van deze politicus speelde zich voor het grootste deel af vóór de burgeroorlog. Zijn verdiensten in de ontwikkeling van zijn geboortestad kunnen niet worden ontkend. Maar in de winter van zijn leven kiest hij partij voor de militaire opstand en draagt hij bij tot de legitimatie van de komende dictatuur. Hij overlijdt op 10 juli 1939, voor hij een eventuele rol van betekenis kan spelen in het nieuwe regime. Tijdens de debatten die voorafgingen aan de naamsverandering van het plein, hebben zijn kleinkinderen de erfenis van hun grootvader verdedigd. Ze klaagden aan dat zijn rijke carrière herleid wordt tot de laatste drie jaren en herinnerden eraan dat zijn zoon door de republikeinen werd terechtgesteld. Welk historisch oordeel kunnen we vellen over deze man?
Maar de polemiek stopte niet met de naamsverandering van het plein. Want er stond ook, sinds het begin van de jaren 1950, een buste van de politicus. Kon men de naam van het plein wijzigen en het beeld laten staan? Ook hier nam de familie het op voor grootvader. Voor Pepe Calderón is het weghalen van de buste een ‘onrechtvaardigheid’. Hij stelt dat zijn grootvader ‘de beste politicus was die Palencia ooit heeft gekend’ en dat ‘niemand kan bewijzen dat hij franquist was’. Maar de voorzitter van de lokale afdeling van de Asociación para la recuperación de la memoria histórica spreekt dat tegen: er bestaan volgens hem ‘onomstotelijke feiten’ die aantonen dat Abilio Calderón ‘deel uitmaakte van het franquistisch conglomeraat, de staatsgreep en de latere dictatuur’. Hoe dan ook, wanneer ik op 17 augustus 2019 de buste zoek op het plein, vind ik niets – behalve in een hoek een vierkante meter verse tegels. Nog een betekenisvolle lacune. De buste werd weggehaald op 5 augustus. Ik heb ze op het nippertje gemist.
Betekenisvolle relicten
Ik schreef dat de wet van het historisch geheugen effect sorteert. Maar ik had ook het tegengestelde kunnen zeggen. Laten we terugrijden naar Salamanca. Tegenover de kathedraal staat het bisschoppelijk paleis, een gebouw dat niet op de belangstelling van de talrijke toeristen kan rekenen. Toen Franco in september 1936 benoemd werd tot regeringsleider en de titel ‘Generalísimo’kreeg, stelde bisschop (en latere kardinaal) Plá y Deniel het gebouw ter beschikking van Franco en zijn gezin. Ze zouden het betrekken tot ze zich in augustus 1937 in Burgos vestigen. Er hangt vandaag nog altijd een bord dat herinnert aan dat hoog verblijf, ook al zijn de letters ondertussen vervaagd: ‘Aquí vivió y dirigió nuestra cruzada nacional el Caudillo Franco’ of ‘Hier leefde en leidde Caudillo Franco, onze nationale kruistocht’.
Ik flaneer verder in Salamanca en loop de San Martínkerk binnen, naast de gezuiverde Plaza Mayor. In de hal valt mijn oog op een bord bekroond door laurierbladen en kruis. De letters zijn onlangs netjes herschilderd. Ik vertaal meteen: ‘Ter herinnering aan zij die vielen voor God en Vaderland’. Daaronder zie ik een lijst van zestien namen waarvan enkel de eerste mij bekend is: José Antonio Primo de Rivera, de falangistische leider die op 20 november 1936 in Alicante werd terechtgesteld. Onderaan de laatste strofe van het Dies Iraeen het jaartal waarin de plaat werd aangebracht: 1939. Vanaf de Plaza Mayor loop ik langs de calle Toro – tot in 1979 ‘calle Generalísimo Franco’ – naar een andere kerk, die van San Juan de Sahagún. Deze keer hangt het bord aan de buitenkant, rechts van de ingangspoort. De letters zijn bijna onleesbaar, maar ik slaag erin onder een kruis de volgende woorden te ontcijferen: ‘Cruzada nacional de 1936 a 1939’. Dan volgt een lijst van 35 namen waarvan de eerste, nog eens, die de falangistenleider is. Onderaan wordt de voorbijganger uitgenodigd voor de gevallenen te bidden, hun herinnering in ere te houden en hun voorbeeld te volgen. De datum is ook hier 1939, gevolgd door de woorden ‘Jaar van de overwinning’. Het verleden is koppig. Volgens de letter van de wet van 2007 zouden de drie borden die ik zag moeten verdwijnen. Blijven zij in het straatbeeld omdat ze bevestigd zijn op kerkelijke gebouwen? Ik stel enkel de vraag.
Maar niet alleen de Kerk remt eventueel de toepassing van de wet af. Ik verlaat de oude universiteitsstad en rijd richting Burgos. Ik wil een dorp bezoeken dat, op het ogenblik waarop ik schrijf, in zijn officiële naam nog verwijst naar een franquistische generaal: Alcocero de Mola. Emilio Mola, een van de initiatiefnemers van de coup van juli 1936 kwam om bij een vliegtuigongeluk net buiten Alcocero op 3 juni 1937. Het dorp kreeg zijn naam en bovendien werd er een monument opgericht drie kilometer verder, op de plaats van de crash. De inwoners lijken zich niet te schamen over dat verleden. Dat leid ik af uit een informatiebord waar ik lees dat het dorp getuige was van het ‘historisch ongeluk’ waarbij de generaal omkwam. De bezoeker wordt uitgenodigd de weg af te leggen tot de ‘spectaculaire betonnen monoliet’. Maar niet iedereen is het eens met de centrale plaats die Emilio Mola hier inneemt: iemand heeft ‘de Mola’ overschilderd. Ik had hetzelfde gemerkt op de borden bij het binnenrijden van het dorp.
Ik spreek enkele vrouwen aan en ontketen bijna een burgeroorlog in miniatuur. Een van hen vertrouwt me toe dat haar vader falangist was: ze begrijpt niet waarom de naam van het dorp zou moeten veranderen. Een andere van voorbij de 50, afkomstig uit Bilbao, herinnert zich hoe ze als kind verplicht was om in het geheim Baskisch te leren. Toch houdt ze de kerk in het midden: ze zou liever hebben dat de naam verdwijnt maar als een meerderheid van de bewoners ze wil behouden legt ze zich daarbij neer. Een derde vrouw vraagt zich af of verwijzingen naar repressieve regimes uit een verder verleden dan ook uit het straatbeeld moeten verdwijnen en ze verwijst naar de verdrijving van moslims en joden. Ze haalt ook de republikeinse repressie tijdens de burgeroorlog aan. Een andere vrouw ten slotte hult zich in stilzwijgen: ‘Ik praat nooit over politiek’.
Ik rijd traag naar het monument — de weg is niet geasfalteerd. Het berglandschap wordt indrukwekkend en halfweg ontwaar ik de monoliet die boven de boomkruinen uitsteekt. Ik ben alleen. Het gedenkteken bestaat uit twee delen en heeft een stijgende dynamiek. Rechts van de weg, naar beneden, zie ik vijf bogen. Links, naar de heuveltop toe, wijst de monoliet naar de hemel. Vanop de weg ontcijfer ik enkel het woord MOLA. Een 100 meter scheiden de bogen van de monoliet. Ik ga eerst naar boven via een monumentale trap. Dichterbij gekomen ontwaar ik het franquistische wapenschild met het devies ‘Una, grande, libre’. Wanneer ik afdaal naar de bogen zie ik dat elk van hen de naam van de vijf slachtoffers draagt. Aan de achterkant van de bogen staat een lange tekst in steen gebeiteld maar die is niet meer leesbaar want vandalen hebben hier huisgehouden. In enkele fragmenten herken ik de hoogdravende stijl van het franquisme.
Versteende geschiedenis
Dit is versteende geschiedenis, ook al bevindt het geheel zich in verregaande staat van verwaarlozing. Chateaubriand had hier misschien lyrische bladzijden over geschreven. Onkruid overwoekert de treden van de monumentale trap. De natuur herneemt haar rechten. Bovendien zie ik geen enkele oppervlakte zonder graffiti. De opschriften verwijzen enerzijds naar de drugscultuur en anderzijds naar een links politiek engagement. Ik lees bijvoorbeeld ‘Mola paga la puta coca’. Maar de meeste graffiti zijn politiek geïnspireerd. Ze veroordelen de franquistische leiders – ‘Mola asesino’ en ‘Franco mierdas’ en roepen op om fascisten te verjagen – ‘Fascistas fuera’. Ze geven ook commentaar op de hedendaagse situatie: ‘No hay democracia’ – ‘Er is geen democratie’. Iemand roept op tot een ‘Castilla obrera libre y socialiste’ of een ‘Een vrij en socialistisch Castilië van de arbeiders’. Ik zie talloze hamers en sikkels en de auteurs zetten soms hun handtekening: ‘Anti-nazis Burgos’. Ironie van de geschiedenis: wat eens een uiting was van een eenduidige politieke sacraliteit is nu tegen wil en dank een democratisch monument geworden waar een dialoog ontstaat tussen de pompeuze stijl van het franquisme en extreemlinkse stellingnamen.
In een volgende bijdrage bezoek ik een ander dorp dat, 44 jaar na de dood van de dictator, een franquistische generaal huldigt.
Tags |
---|
Luc Rasson is gefascineerd door de manier waarop het verleden het heden blijft bepalen. In zijn laatste boek, 'Het lijk van de dictator', illustreert hij dat aan de hand van de lotgevallen van het stoffelijk overschot van respectievelijk Franco, Mussolini en Pétain.
De instorting van het Derde Rijk ging gepaard met een golf van zelfmoorden, niet alleen uitgevoerd door hooggeplaatste nazi’s.
Waterramp in Spanje gebeurde in gebied waar meer dan 50 dammen gesloopt zijn.