J.M Coetzee: de kunst van de vraagstelling
Links: J.M. Coetzee. Rechts: zijn nieuwe roman De Pool
foto ©
De nieuwste roman van J.M. Coetzee, ‘De Pool’, is nu al kandidaat voor de titel ‘boek van het Jaar.’
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementHet boek van het jaar is in het verleden wel vaker van de hand van J.M. Coetzee geweest: zie onder meer 1990 (Age of Iron/IJzeren Tijd), 1999 (Disgrace/In ongenade) en 2003 (Elizabeth Costello). In 2023 zal het vast niet anders zijn: ook al is het jaar pas een kwart ver, een betere roman dan De Pool zie ik niet snel nog voorbijkomen.
Novelle?
De Pool is dan ook een heel goeie Coetzee. Anders gezegd: van het beste wat de wereldliteratuur vandaag te bieden heeft. Naar omvang zit het boek met zijn honderdvijftig pagina’s ergens tussen novelle en roman. Het laat zich in één heerlijk lange leessessie proeven.
Terwijl Coetzee met zijn vorige boeken nog het verwijt kreeg dat hij de romankunst had ingeruild voor de filosofie – nauwelijks verhaal, geen echte personages, en vooral veel ideeën – keert de meester met zijn jongste terug naar de schrijfpraktijk die hij in de hiervoor genoemde romans zo meesterlijk ontwikkelde.
Experiment
De kern van die praktijk lijkt mij in vele opzichten verwant met het naturalisme van Zola: neem personages, plaats ze samen in een zelfde context en kijk hoe ze op elkaar reageren. Het heeft iets van een wetenschappelijk experiment. De schrijver weet niet op voorhand wat de grondstoffen van zijn proef zullen doen: botsen ze, versmelten ze, drijven ze van elkaar weg?
De openingszin van De Pool (‘De vrouw is de eerste met wie hij moeite heeft, al spoedig gevolgd door de man.’) verwijst al meteen naar de kern van Coetzees aanpak: de personages dienen zich op een bepaald moment vanzelf aan, zonder dat de schrijver ze goed kent. Hij moet hen al schrijvend ontdekken. En ook al staan ze hem van bij het begin redelijk helder voor de geest, hun diepere gronden blijken al snel vaag en allesbehalve eenduidig.
Personages
De Pool draait rond twee van die personages – een man en een vrouw. Zij heet Beatriz. Ze nadert de vijftig en woont in Barcelona. Ze is de moeder van twee volwassen zonen en de echtgenote van een man die haar in alle betekenissen van het woord met rust laat. Ontspanning en liefde haalt hij elders.
Beatriz maakt deel uit van een muzikaal genootschap dat het mannelijke hoofdpersonage – ‘de Pool’ die het boek zijn titel geeft – voor een concert uitnodigt. De Pool heet Witold Walzcykiewicz. Hij is een gevierd pianist, bekend om zijn Chopin-vertolkingen. (Coetzees Poolse pianist deelt zijn voornaam en zijn uiterlijk – ‘een hoekig profiel en een dikke bos wit haar’ , ‘opvallende lange zilveren manen’, ‘zijn koude, blauwe ogen’ – met Witold Malcuzynski (1914-1977), eveneens een vermaard Chopin-specialist.)
Geen kunst van het hart
De Pool is een heel stuk ouder dan Beatriz, ‘een vitale zeventiger’ noemt de verteller hem. Hij is geboren in 1943, de vader van een volwassen dochter en al lang een eenzaat. Hij is artistiek op zijn retour, maar nog steeds erg actief: hij geeft concerten en masterclasses en neemt regelmatig nieuw werk op.
De Poolse pianist is drie jaar ouder dan Coetzee zelf, met wie hij ten andere wel iets gemeen heeft. Hij verzet zich tegen het cliché van de bevlogen kunstenaar, doet niet graag aan zelfpromotie en houdt leven en werk graag gescheiden.
Zijn Chopin is niet de romantische, dromerige Chopin, die op het hart van het publiek mikt, maar een ‘harde’, ‘intellectuele’ Chopin, ‘Chopin als erfgenaam van Bach’. Het zijn associaties die de literatuur van Coetzee ook steevast krijgt: koel, verstandelijk, streng en droog. ‘Minder legato, minder emotie’: het advies dat de Pool in de roman aan een jonge pianist geeft, zou ook het advies van Coetzee aan beginnende schrijvers kunnen zijn.
Engel
Na zijn concert in Barcelona moet Beatriz de Pool naar zijn hotel brengen. In de feiten gebeurt er minder dan niets, maar bij de pianist blijkt de vonk tijdens een gezamenlijk diner goed te zijn overgeslagen. Hij dankt zijn disgenote voor de diepe aandacht die ze hem schonk en stuurt haar nadien een opname met nocturnes van Chopin. In het begeleidend briefje noemt hij haar ‘de engel die over mij waakte’.
Het briefje is het begin van een lange en trage verleidingsdans. Beatriz voelt zich tegelijk geflatteerd en allesbehalve aangetrokken. De Pool is oud, knokig, en hij zegt ook nog eens steevast de verkeerde dingen – dingen die hij volgens haar niet kan menen. ‘Ik ben hier voor jou’, schrijft hij. ‘Je bent mijn lot.’ ‘Je maakt me rustig.’
Onhandig expliciet
Beatriz moet aanvankelijk hartelijk lachen om al dat puberaals: hij kent haar niet eens, hoe kan hij dan de rest van zijn leven met haar willen doorbrengen? Het gelukkige toeval wil evenwel dat Beatriz zichzelf ook niet kent. Geleidelijk aan valt ze dan ook voor de onhandig expliciete avances van de Pool, in een proces dat Coetzee tegelijk afstandelijk en gevoelig analyseert.
Het is niet voor het eerst dat de auteur zich waagt aan de psyche van een vrouwelijk hoofdpersonage – zie ook Age of Iron en Elizabeth Costello. In de eerste van die twee romans was Coetzees protagoniste tegelijk verteller. In De Pool is dat net als in Elizabeth Costello niet het geval. Beatriz krijgt in Coetzees jongste vorm in de woorden van een anonieme (mannelijke?) verteller, die haar niet makkelijk te verklaren gedrag tracht te peilen en te duiden.
Wie zal het zeggen?
Het belangrijkste instrument van die verteller is de vraag. Tientallen vragen vuurt deze verteller op de lezer af. Retorische even goed als letterlijke, en tussendoor ook nog een stuk of wat half-tastende verzuchtingen die het onderscheid tussen die twee categorieën problematiseren. Is Beatriz echt zo? Weet ze wat ze doet? Wie zal het zeggen?
Coetzees spaarzame stijl – geen woord te veel, geen woord te weinig – zorgt ervoor dat veel van de vragen die de verteller over Beatriz stelt even goed uit de koker van de vrouw zelf kunnen komen. Het is een techniek die Flaubert in Madame Bovary op punt stelde: ook van die Fransman is Coetzee een consequente erfgenaam.
Een nieuw leven
Hoe het verhaal van Beatriz en haar verliefde Pool verder afloopt, doet er hier verder niet toe – no spoiler alert! – al is dat in de roman vanzelfsprekend anders. De naam van de vrouw leidt begrijpelijkerwijze tot allerlei Danteske referenties: zij is net als de oorspronkelijke Beatrice de belichaming van idealen die de man zich over de vrouw verbeeldt en zichzelf verkoopt onder het mom van liefde.
Meer dan aan de Divina Commedia lijkt voor Coetzee de referentie die aan Dantes Vita Nuova te zijn, de vroege gedichtencyclus waarin het verhaal van Beatrice voor het eerst voorkomt. Bij Dante is de onbereikbaarheid van de verre en voorgoed afwezige geliefde de motor van een schrijven dat die afwezigheid tracht te doen vergeten.
Net zoals de Pool een alternatieve Chopin produceert, zorgt Coetzee voor een andere Dante. Die blijkt voor de auteur van de Pool niet de zanger van het zelfzekere verlangen, maar van een verlangen dat uit het dralen en het aarzelen zijn grond haalt, de grond van een moeras dat ons steevast naar beneden zuigt.
Jürgen Pieters doceert literatuurwetenschap en 'Creative criticism' aan de Universiteit Gent. Recent verschenen 'Literature and Consolation' (Edinburgh University Press) en 'Een boekje troost' (Borgerhoff & Lamberigts). Hij werkt aan een nieuw boek over lezen in contexten van zorg.
De lotgevallen van Don Quichot lijken ‘wreed grappig’, maar kunnen evengoed een toonbeeld van zelfopoffering uit een verloren gegane wereld zijn.
‘Afgrond’ verhaalt de waargebeurde verhouding tussen Venetia Stanley en de veel oudere Britse premier Henry Asquith, die leidde tot een kabinetscrisis.