Laat Lee en Leopold maar staan
Verban het verleden niet naar musea
Linkse protestant in Charlottesville schopt tegen het neergehaalde beeld van een Confederate soldaat.
foto © Reporters
Het is verkeerd om het verleden weg te wissen. We kunnen het beter recht in de ogen kijken.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementIn het heden zoals in het verleden. ‘De’ fascisten en antifascisten zijn het roerend eens: Robert E. Lee staat symbool voor de slavernij. Voor de antifascisten betekent dit dat het standbeeld van Lee in Charlottesville moet sneuvelen, net als alle andere symboliek van de Zuidelijke Confederate States, die de Amerikaanse Burgerloog verloren (1861-1865). Voor de fascisten betekent het dan weer dat Lee absoluut overeind moet blijven, als eeuwig symbool van het verloren verleden.
Geschiedenis neemt soms vreemde bochten. Het had in 1861 niet veel gescheeld of Robert Lee had het commando gekregen van het Noordelijke leger. De officier had toen al een roemrijke carrière achter de rug, waarin hij zich onder meer onderscheiden had in de Mexicaans-Amerikaanse oorlog en in de strijd tegen de Apaches en Comanches. Lee had bovendien principiële bezwaren tégen de secessie van de Zuidelijke Staten en ernstige twijfels bij de slavernij. Toch weigerde hij het aanbod van Lincoln, omdat hij als zoon van Virginia geen wapenen kon opnemen tegen zijn eigen staat.
Na de burgeroorlog werd Lee met veel respect behandeld. Het Noorden toonde zich, ondanks de bloederige broederstrijd, een edelmoedige overwinnaar – wat in schril contrast staat met de revanchistische houding van beeldenstormers vandaag. De verslagen soldaten mochten in 1865 gewoon naar huis. Lee zou nog vijf jaar lang aan het hoofd staan van een kleine universiteit in Lexington, die onder zijn leiding tot grote bloei kwam. Hij steunde de Reconstruction-politiek van president Johnson, pleitte voor onderwijs voor de gewezen slaven en stierf in 1870, na een kort ziekbed, als een gerespecteerd man.
Brute beeldenstorm
Je kan veel zeggen over de complexe figuur Lee, maar het debat gaat niet over hem. Een standbeeld zegt niets over de persoon die afgebeeld wordt: het zegt iets over de mensen die het standbeeld hebben opgericht, de tijd waarin zij leefden en de manier waarop zij keken naar het verleden. Net hetzelfde geldt voor de brede beweging die vandaag alle standbeelden van Zuidelijke generaals weer wil verwijderen: het zegt iets over de manier waarop zij kijken naar de geschiedenis. Zij staan voor een visie die de openbare ruimte wil zuiveren van alle sporen van een ‘fout’ verleden. De geschiedenis is een mantel die geen vlekken mag vertonen.
Strijden tegen sporen van een gehaat verleden is niets nieuws. Farao Achnaton, die veertien eeuwen voor Christus het monotheïsme introduceerde in Egypte, werd door zijn opvolgers verketterd en geschrapt uit de lijst der koningen. Alle bewijzen van zijn heerschappij werden ongedaan gemaakt. Bij de Romeinen trof de damnatio memoriae, de vervloeking van de herinnering, onder andere de gehate keizers Caligula, Nero en Commodus. Stalin begon bij leven zijn eigen verleden te zuiveren van ongewenste herinneringen: gewezen kameraden die in ongenade waren gevallen, werden weggeretoucheerd uit foto’s en verwijderd uit de officiële encyclopedie.
Er bestaat een eeuwenoud verlangen om het verleden te laten stroken met het heden. Een reliek dat haaks staat op wie wij geworden zijn (of wie we zouden willen zijn) is een steen des aanstoots, die verwijderd moet worden. In de VS zijn het standbeelden van verslagen generaals, in eigen land zijn het bustes van de Kongo-koning of straten vernoemd naar de collaboratiepriester. Op de achtergrond speelt altijd het utopische verlangen om een wereld te creëren waarin niemand ‘gekwetst’ wordt: niets mag de nakomelingen van slaven, onderdrukten of weggevoerden herinneren aan wat toch niet te vergeten valt.
Samenleven met spoken
De ‘zuivering’ van ons verleden kan ontsporen. Moeten we straks het Colosseum slopen, omdat er christenen terechtgesteld werden? Moeten we Antwerpen-Centraal afbreken, omdat de bouw betaald werd met bloedgeld? Deze voorbeelden kunnen vergezocht lijken, maar de realiteit is vaak nog gekker. Zo wil de Hongaarse regering Orbán de Nederlandse brouwer Heineken verbieden om in reclame een rode ster te gebruiken, ‘omwille van de onaangename associatie met Sovjet-symboliek’. De Europese Commissie heeft zich al akkoord verklaard met het wetsvoorstel: Heineken moet in Hongarije op zoek naar een nieuw logo.
Het moet redelijk blijven. We mogen niet afglijden naar een ’tijdloze’ maatschappij, die alle nare herinneringen verbannen heeft naar stoffige musea. We mogen het verleden niet onzichtbaar maken in onze straten en pleinen — vooral niet als dat verleden lelijk en confronterend is. ‘Foute’ standbeelden en ‘achterhaalde’ straatnamen zijn de rimpels of de littekens van een stad en een samenleving; het zijn bewijzen van evolutie of herinneringen aan kwetsuren. Je kan alle lelijkheid cosmetisch wegwerken, maar beter is om verandering onder ogen te zien. Het heeft iets krampachtig om te doen alsof er nooit iets gebeurd is.
Standbeelden neerhalen is een gemakkelijkheidsoplossing. Het voelt immers manhaftig en moreel bevredigend om slag te leveren tegen de bronzen beeltenissen van dode mannen. Veel moeilijker is het om een volwassen omgang te vinden met het verleden. Die bestaat hieruit: oog hebben voor overblijfselen van vroeger, verklaringen vinden voor het verleden en een eigen houding bepalen tegenover de toekomst. Je kan een standbeeld beschouwen als een belediging, of als het begin van een boeiend gesprek — een gesprek dat misschien nooit zal plaatsvinden als je het standbeeld gewoon omver trekt zodra het niet meer bevalt.
De geschiedenis is een huis dat wij geërfd hebben om in samen te wonen. Het spookt in sommige kamers van ons grote huis. Sommige bewoners willen alle duivels uitdrijven, zelfs als ze daarvoor het halve huis moeten afbreken. Andere bewoners willen blijven samenwonen met de spoken, zelfs als dat soms ongemakkelijk is, omdat zij geloven dat deze geesten onlosmakelijk deel uitmaken van de ziel van ons huis. Het is niet omdat dit laatste standpunt in Charlottesville schijnbaar verdedigd wordt door een bende criminele en moorddadige nazi’s dat het zonder waarde is (of dat je een nazi zou moeten zijn om er waarde in te zien).
Monumentaal verleden
Nog één bedenking. Misschien is het probleem niet dat er nog te veel standbeelden zijn van slavendrijvers en andere onderdrukkers. Misschien is het echte probleem dat er te weinig standbeelden zijn van slaven en andere onderdrukten. Het is anno 2017 hoog tijd om meer monumenten op te richten voor hen. Dat zou op zijn minst een betere investering van onze tijd en onze moeite zijn.
Daniël Walraeve (1988) is het pseudoniem van een brave historicus die eigenlijk maar één onhebbelijk trekje heeft: hij is een onverbeterlijke consument van traditionele media. Elke dag leest hij zowat alle kranten en elke dag wordt hij dan weer vreselijk boos om een of ander editoriaal of ander naïef opiniestuk. Hij kan er zelf echt niets aan doen, tenzij er af en toe een stukje over plegen voor Doorbraak. Stokpaardjes zijn ideologie, identiteit en samenleven.
Met een communautaire campagne graaft De Wever zijn eigen graf. Dat vertikt hij.
‘Het bloed dat vloeit kleeft aan de handen van Hamas’, zegt de Israëlische ambassadeur in België. Maar hoe moet het verder? Een gesprek.