Paul van Ostaijen-kenner en essayist Paul Hadermann geruisloos overleden
Twee weken nadat het Paul Van Ostaijen-jaar werd afgesloten, kwam Van Ostaijen-specialist Paul Hadermann te overlijden
foto © Digitale bibliotheek voor Nederlandse letteren
In memoriam voor de literatuurprof Paul Hadermann. Hij bracht het unieke modernisme van Paul van Ostaijen weer tot leven.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementOp zaterdag 5 maart stierf op 90-jarige leeftijd in Ottignies de Brusselse essayist-literatuurprof Paul Hadermann. Hij was een comparatist ‘pur sang’. Dat wil zeggen dat hij schrijvers en hun werk in een maatschappelijke context én vergelijkend met andere kunsten bestudeerde. Hij was zonder meer de grote van Ostaijen-autoriteit die al in de jaren 1960 diens werk binnen de Europese literaire avant-garde situeerde. Hij kon vooral bijzonder gevat en onderhoudend over zijn lievelingsauteur schrijven.
Beotië
Rik Van Cauwelaert twitterde enkele dagen terug verontwaardigd dat niemand in de pers het overlijden van Paul Hadermann had gesignaleerd: ‘Schreef veel boeiends over Paul van Ostaijen. Geen krant die het zich herinnert. We leven echt in Beotië.’ Hadermann was er de prof niet naar om de media op te zoeken, zoals sommigen van zijn collega’s zo graag doen. Hij publiceerde steeds in de luwte en in zekere zin ook in de schaduw van die andere grote Brusselse literatuurprof Jean Weisgerber (1924-2013).
Weisgerber introduceerde hem als lesgever in de ongemeen fascinerende wereld van de internationale avant-garde in het algemeen en in die van het Brusselse surrealisme in het bijzonder. Dat Paul van Ostaijen met compaan Geert van Bruaene er de kunstgalerie ‘A la vierge poupine’ op poten zette, wist Weisgerber me nog met veel verve zelf ooit te vertellen.
Later zou van Bruaene het legendarische Brusselse café ‘Goudblommeke in papier ‘openhouden. Hadermann geraakte gebiologeerd door de intense manier waarop van Ostaijen op zo korte tijd zoveel internationale literaire en picturale impulsen in zijn werk én denken opzoog. Toen van Ostaijen op 32-jarige leeftijd overleed, had hij alle mogelijke splijtstof van artistieke voorhoedebewegingen – van het expressionisme tot het dadaïsme, futurisme en surrealisme – uit eerste hand leren kennen in zijn Berlijnse ballingschap tijdens de nadagen van de Eerste Wereldoorlog.
Expressionistisch gewaad
Gerrit Borgers presenteerde in de jaren 1950 een eerste wetenschappelijk verantwoorde uitgave van het verzamelde werk van van Ostaijen. Hadermann ging er als vergelijkende literatuurwetenschapper mee aan de slag. In 1965 schreef hij ‘De kringen van binnen’, waarin hij de evolutie van van Ostaijens dichterschap in internationaal perspectief uittekende.
Paul van Ostaijen – zo Hadermann – was de eerste Vlaamse auteur die zich losmaakte van het realistische taaleigen van zijn vakgenoten en zich onderdompelde in de experimentele kunsten van zijn Europese jonge wegbereiders. Zoals hen, wilde hemelbestormer van Ostaijen weg van een verkalkt Europa dat zichzelf met die Grote Oorlog ten grave had gedragen.
Expressionistisch-humanitair gewaad
Van Ostaijen trok daarbij aanvankelijk een expressionistisch-humanitair gewaad aan, zoals hij dat had leren kennen bij zijn Berlijnse kunstbroers. Het is Hadermanns verdienste dat hij het unieke internationale modernisme van van Ostaijen in woord en beeld weer tot leven bracht.
‘Het vuur in de verte’ uit 1970 is misschien wel de belangrijkste van Ostaijen-monografie van Hadermann. In een soepele, synthetiserende stijl brengt hij niet alleen de poëzie van van Ostaijen tot leven, maar ook diens prozawerk en kunstopvattingen ‘in het licht van de Europese avant-garde’, zoals het in de ondertitel luidt.
In 1988 zou Hadermann zijn visie nog verbreden tot een interdisciplinaire verkenning van het Vlaamse modernisme dat culmineerde in van Ostaijen. In Van ‘Arm Vlaanderen’ tot ‘De voorstad groeit’, een Vlaamse literatuurgeschiedenis geredigeerd door Jean Weisgerber, schrijft hij een essay over ‘de opbloei van de Vlaamse literatuur van Teirlinck-Stijns tot L.P. Boon (1888-1946)’, met de klemtoon uiteraard op de doorbraak van het modernisme tussen 1916 en 1946.
Fakkel doorgeven
Bij zijn emeritaat in 1997 werden enkele van zijn beste essays gebundeld onder de noemer ‘Paul van Ostaijen en de kunst van zijn tijd (1896-1996)’. Ondertussen had Hadermann in zekere zin de fakkel van zijn literatuurvergelijkend onderzoek doorgegeven aan Geert Buelens.
Buelens maakte in 2001 furore met ‘van Ostaijen tot heden’. Hij werd literatuurprof in Utrecht en verbreedde ondertussen zijn focus naar de geschiedenis van de popmuziek in de jaren 1960 en die van de ecologische beweging, zoals opgestart door de ‘Club van Rome’ in de jaren 1970. Buelens profileert zich nu meer en meer als Vlaams boegbeeld van de mentaliteitsgeschiedenis, zeg maar.
Hadermann daarentegen bleef in zijn literaire biotoop. Maar dat hij meer was dan zomaar een van Ostaijen-specialist, kan je bij wijze van smaakmaker onder andere nalezen in zijn prikkelend essay over de Lof-litanie van den H.Franciscus van Assisië, waarschijnlijk een van zijn laatste gepubliceerde opstellen. Marnix Gijsen, die met de pas verschenen biografie Dubbelman door Bert Govaerts onlangs weer in de aandacht is gekomen, verdient het niet dat hij tegenwoordig vaak zo meewarig wordt becommentarieerd. Samen met van Ostaijen introduceerde hij het humanitaire expressionisme in onze letteren, en hoe.
Banaan van zoete vergiffenis
Hadermann opent zijn essay met de tekst van Gijsens bijzondere hymne op de heilige Sint-Franciscus, ‘vriend in mijn leven: poolnaad – schroef – avondangelus’. Gijsens woorden aan zijn geestelijke vriend uit 1919 blijven ook een eeuw later nog nazinderen. Vooral de epitheta die de dichter hier verzint om zijn idool aan te spreken – ‘banaan van zoete vergiffenis, bloedende geranium, nachtelijke vuurpijl’ – hebben iets bijzonders:
‘Franciscus wiens stem ik soms meen te hooren naief en
geduldig in den melopee-roep der dagbladventers, gij die roept
het Eeuwige Nieuws: de waarheid. Franciscus, eenige heilige
wiens beeld men ons niet gecamoufleerd heeft met schreeuw
-kleuren van flauwe romantiek,
bid voor mijn geliefden en mij.’
Hadermann situeert Gijsens gedicht, met een knipoog naar van Ostaijens ‘Melopee’, in de hymnische gebedenliteratuur die toen na het einde van de oorlog in West-Europa opgeld deed. Hij vergelijkt de gemeenschapskunst van Gijsens Vlaamse gebed met internationale voorbeelden die hem op zijn Van Ostaijens blijkbaar inspireerden: ‘Gebeden in dichtvorm zijn onder de toenmalige Franse avant-garde schering en inslag: na Verlaine, vinden wij er vooral bij Claudel, Péguy en Jammes maar ook, meer onverwacht, bij Cendrars, Apollinaire en Jacob. In Duitsland kan men op dat gebied Rilke – met zijnStundenbuch-, Schreyer en Werfel vermelden.’
Epigoon en pionier
Later zou onze misschien wel grootste literatuurkenner Paul Claes, die hier onlangs door Jürgen Pieters nog in het zonnetje werd geplaatst, van Ostaijen wegzetten als een epigoon die als letterdief zijn sporen handig wist te wissen. Hadermann zit op dezelfde golflengte maar bewijst tegelijk dat Van Ostaijen – zeker in de Nederlandstalige letteren – zonder meer een pionier was.
Dat geldt ook voor Hadermann zelf. Eind februari werd het van Ostaijen-jaar rond een eeuw ‘Bezette Stad’ feestelijk afgesloten. Het kan bijna geen toeval zijn dat Hadermann twee weken later zelf vertrok.
Frank Hellemans doceerde journalistiek aan de Thomas More hogeschool in Mechelen. Hij is literatuurcriticus en auteur van onder andere ‘Mediatisering en literatuur’ en ‘Echte mediaprimeurs. Een communicatiegeschiedenis’. Levenslang supporter van Malinwa én Paul van Ostaijen.
De hymnische poëzie van ‘Zonnewater’ bewijst eens te meer de unieke plaats van Mark van Tongele in de Nederlandstalige dichtkunst.
Waterramp in Spanje gebeurde in gebied waar meer dan 50 dammen gesloopt zijn.