Verslechtbetering en de Ark Van het Witte Verbond
1942: het jaar van de stilte (deel 5)
foto ©
Hoe Van Goethem (onbewust?) aanstuurt op een nieuwe definitie van collaboratie. Deel 5 over ‘1942: het jaar van de stilte’.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementHerman Van Goethem schreef een boek over de ‘Belgische’ medewerking aan de Jodenvervolging in Antwerpen tussen 1940 en 1943. Het betekent een welkome bijdrage tot de niet-aflatende discussie over de collaboratie in Vlaanderen, en inspireerde Jean-Pierre Rondas tot een reeks van vijf overwegingen. Vandaag deel vijf: hoe Van Goethem (onbewust?) aanstuurt op een nieuwe definitie van collaboratie.
Tellen
Het is een droevige rekenkunde, maar het moet.
Er zijn historici die er zich professioneel mee bezighouden: het tellen van slachtoffers en overlevenden. Soms lijkt dat futiel, want wat telt is de horror en de massacre. Toch wil iedereen vroeg of laat de getallen kennen. Ze vaststellen is een heikele bezigheid. Afhankelijk van de bronnen en de archieven zowel aan Belgische als aan Duitse kant, afhankelijk van verschillende parameters ook, komen de specialisten tot verschillende bevindingen. Er zijn gewoon verschillende telmethodes.
Joodse vreemdelingen
Bij het begin van de Tweede Wereldoorlog werden er in België ongeveer 56.000 Joden geregistreerd – ik vermoed dat dit gebeurde door de Duitsers aan de hand van de Belgische bevolkingsregisters en dus met de legale hulp van Belgische ambtenaren, want voor de oorlog maakte België geen onderscheid tussen ‘etnieën’. Van deze Joden waren niet minder dan 90% recent geïmmigreerd en niet genaturaliseerd, dus vreemdeling. Sommige historici spreken van 95%. Gewillig België (Van Doorslaer e.a., Meulenhoff/Manteau, 2007) spreekt van 5% Joden met de Belgische nationaliteit; anderen zeggen 8%.
Dit onderscheid tussen vreemde Joden en Belgische Joden werd door de Duitsers, maar niet alleen door hen, genadeloos geëxploiteerd. De Belgen ‘gingen’ systematisch het allerlaatst, ofschoon er ook sprake is van willekeurige arrestaties. Ook Joden afkomstig uit landen die bondgenoten waren van de asmogendheden, zoals Roemenië, kregen wat respijt – maar ook niet meer dan dat. Men schat dat in 1940 ongeveer 48% van de Joden in Antwerpen geregistreerd werd en 44% in Brussel. In 1942 was deze verhouding al omgekeerd; wie het kon organiseren was toen allang ondergedoken in het anoniemere Brussel.
Taxeren van de dodentol
Van deze 56.000 Joodse inwoners van België werden tussen 1942 en 1944 ongeveer 25.000 mensen gedeporteerd, dat is ongeveer 45%. Zowel Van Goethem als Lieven Saerens als Insa Meinen geven preciezere cijfers, maar wel met aanzienlijke onderlinge verschillen. Dat wil zeggen dat meer dan 30.000 mensen aan deportatie ontsnapten en overleefden. De verhouding overlevers-overledenen schijnt in België onder het militaire bestuur aanmerkelijk beter te zijn geweest dan in het burgerlijk bestuurde Nederland waar de bestuurlijke collaboratie nog veel ‘loyaler’ was (men spreekt van 70% slachtoffers).
Van de 25.000 gedeporteerden werden er 17.000 weggesleept gedurende de beruchte honderd dagen van 1942. De helft, namelijk 13.000 mensen, werd naar het transitkamp in de Dossinkazerne te Mechelen gevoerd. 20% (4000 mensen?) – sommigen zeggen 18% – van de naar Auschwitz gedeporteerde Joden werd in razzia’s door Duitsers opgepakt met behulp van de Belgische overheden (administratie en ondersteunende politie). 11% van alle Belgische Shoah-slachtoffers werd gearresteerd gedurende de Antwerpse razzia’s van 1942 (daarover zijn Insa Meinen en haar critici het eens). In Antwerpen werd de meerderheid van de weggesleepte Joden niet door de politie gearresteerd. De Antwerpse politie ondernam trouwens nooit acties op eigen houtje; altijd was er een bevel van een of andere Duitse instantie (ook hier zijn de Vlaamse historici het met Meinen eens).
Antwerpse specificiteit: een Verschlimmbesserung
Ik geef al deze cijfers voor wat ze waard zijn. Om tijdens de lectuur van 1942: Het jaar van de stilte toch een beeld te krijgen heb ik ze ook ergens bijeen moeten lezen, meestal in de boeken die ik ernaast open liggen had: Gewillig België en Meinens De Shoah in België.
Op een specifiek punt, namelijk wat men de Antwerpse ‘specificiteit’ is gaan noemen, lopen de cijfers van Herman Van Goethem en die van Lieven Saerens erg uiteen. Hier zien we dat de zogenaamd futiele bezigheid van het taxeren van de dodentol wel degelijk zijn belang heeft. In 2000 schatte Saerens nog dat 65% van de Antwerpse Joden gedeporteerd werd. In een hoofdstuk getiteld ‘Dodendans van namen’ beredeneert Van Goethem waarom dit cijfer niet correct is. Het is hoger dan het Belgische gemiddelde van 45%, ‘maar lang geen 65 procent’. En hij herhaalt zijn bevinding als nummer 14 van de twintig stellingen die hij in een epiloog poneert, in dezelfde bewoordingen.
En hier gaat deze tere, vervloekte materie de mist in.
Omkomen versus ontkomen
Van Goethem bedoelt namelijk: ‘Het aantal Joden dat uiteindelijk zou omkomen zal wel hoger zijn dan 45%, maar lang geen 65%’. En er staat gedrukt: ‘Het aantal Joden dat uiteindelijk zou ontkomen zal wel hoger zijn dan 45%, maar lang geen 65%’. De corrector die deze Verschlimmbesserung op zijn geweten heeft handelde consequent en grondig, want hij vond precies de twee plekken waar hij dacht te moeten ingrijpen: blz. 98 en blz. 314. Maar hij heeft er niets van begrepen, en creëert het risico dat de meeste lezers er nu ook niets meer van snappen, van deze cijfermatige dodendans waarvan nochtans zoveel afhangt voor een correctere inschatting van die vermaledijde Antwerpse specificiteit.
De Ark van het Witte Verbond
Van in het begin van het boek poneert Herman Van Goethem zijn prangende en meest provocerende stelling. Zijn titel Het jaar van de stilte slaat niet op de gesmoorde schreeuw ten hemel van de slachtoffers. Hij slaat op het dubbelzinnige zwijgen van de Witten, van de ‘Ark van het Witte Verbond’ (Van Goethems uitdrukking). Die zweeg over zijn eigen attentisme, over zijn eigen afwachtende houding die met gradaties van bestuurlijke collaboratie gepaard ging. Hij slaat op het schuldige zwijgen van de magistratuur die beter had moeten weten en op de stille maar snelle opportunistische overgang naar het verzet. Het is een serieuze beschuldiging. Van Goethem heeft het nauwelijks over de zwarte collaboratie.
De cesuur ligt op 1 januari 1943, en de auteur formuleert ze heel scherp. Wie er op die datum niet mee opgehouden had attentist te zijn, had een probleem. Van dan af aan had je volgens hem definitief gekozen, ofwel voor justice and freedom, ofwel voor Blut und Boden. En, zo schrijft hij, iedereen kon weten dat dit de vervaldag was, want de Duitse krijgskansen waren aan het keren. Op die datum hebben de nieuwe Witten zich net voor sluitingstijd bij de oude Witten gemeld.
Goed en fout
In mijn formulering: goed en fout heb je dus pas vanaf 1 januari 1943, met de repressiewetgeving vanuit Londen. Die gaat pas in vanaf 1 januari, met de bedoeling de Belgische attentisten te sparen die tot dan toe de Conventie van Den Haag maximalistisch hadden ingevuld. En ze gaat zeker in vanaf 1 januari, met de bedoeling de deelnemers aan de anti-Belgische collaboratie te kunnen vervolgen zonder al te veel schade toe te brengen aan het eigen, correcte volk. Vanaf dan is er geen grijze Delwaide-zone meer. Vanaf dan is het zwart-wit. Polarisering.
Kon iedereen dat echt ‘weten’? Kon dit ‘weten’ dan niet eveneens een misvatting zijn, net zoals de misvatting van de compromisvrede met Pruisische generaals? Zou de Belgische, attentistische collaboratie niet mee als voorbeeld kunnen hebben gediend voor de anti-Belgische collaboratie? Waren ook daar de scheidslijnen niet flou? Bovendien: was de bestuurlijke collaboratie toen echt gestopt? Wat betreft de Jodenjacht uiteraard wel. Maar wat gebeurde er nog op economisch en financieel en administratief en politioneel en juridisch gebied in dat anderhalve jaar voor de Bevrijding? Wat wil dat zeggen over de aarzelende burgers die pas later voor het Goede Kamp van de Witte Ark kozen? Hier ligt een uitgestrekt maar onontgonnen terrein waarin ik de huidige generatie historici nog niet onmiddellijk zie beginnen spitten…
Wat is collaboratie?
Van Goethems boek laat duidelijk zien dat de notie ‘collaboratie’ dringend aan herziening toe is, allereerst de ‘uitgebreidheid’ ervan. Tegenover de illegale, moreel gelaakte, niet getolereerde en wel veroordeelde anti-Belgische collaboratie staat nu een legale, met de mantel der liefde toegedekte, nooit veroordeelde Belgisch-nationalistische overheidscollaboratie. Het is de door de federale regering bestelde analyse van de Jodenvervolging die dit ons al in 2007 in Gewillig België heeft laten zien; maar het is de verdienste van Van Goethems werk om deze conclusie nog wat dichterbij te brengen. Maar het is een conclusie die hijzelf niet met zoveel woorden uitschrijft.
Sciemment / Méchamment
Het dichtstbij komt hij met zijn stelling 17. Die zegt dat de Belgisch-Londense repressiewetten van 17 december 1942 strijdig zijn met de Haagse Conventie van 1907. Daarbij neemt hij vooral de nieuwe redactie van artikel 118bis van het Strafwetboek op de korrel, die een onderscheid maakt tussen ‘wetens’ (sciemment) en ‘met boos opzet’ (méchamment) met de vijand collaboreren. Van januari 1943 af aan hoeft men niet met boos opzet met de vijand hebben samengewerkt om de doodstraf te verdienen. Van dan af aan volstaat het, om met kennis van zaken met de vijand te hebben samengewerkt. Maar alleen vanaf januari 1943, niet voorheen. Van Goethem stelt dat dit artikel het internationale bezettingsrecht ondergraaft. Ik stel dat dit het begrip collaboratie een nieuwe dimensie geeft.
Filip De Pillecyn
Dat zo’n geniepige, om niet te zeggen verraderlijke herschrijving van artikel 118bis bij de repressieslachtoffers tot een wrang gevoel van onrechtvaardige behandeling heeft geleid, blijkt bijvoorbeeld uit de gevangenismemoires van Filip De Pillecyn in zijn boek Tegen de muur. Dat wordt nu met inleidingen en annotaties opnieuw uitgegeven bij Uitgeverij Doorbraak. Deze helderziende tijdgenoot protesteert uit de eerste hand en met kennis van zaken. Het zal niet meer voldoende zijn om dikke boeken te schrijven over de manier waarop de Belgische staat tenslotte haar eigen repressiewetgeving langzamerhand heeft afgebouwd. Men zal toch eerst eens moeten kijken hoe die wetgeving is opgebouwd. Men zal eindelijk eens een ernstig antwoord moeten formuleren op de vraag hoe het kwam dat het verzet, samen met de repressie, in zo’n kwaad daglicht is komen te staan.
Het is nu al zeker (om dan toch een voorafname te doen) dat de Witte staatscollaboratie daar een nefaste rol in heeft gespeeld. Nadat ze mee de Joden heeft geregistreerd, geoormerkt en getransporteerd, is ze na de oorlog van alle zonden vrijgesproken. Deze morele vrijspraak (zonder proces) kan niet blijven duren. Zoals Bart De Wever al suggereerde in zijn toespraak bij de voorstelling van Van Goethems boek: we kunnen niet zomaar blijven herhalen dat het nooit meer mag gebeuren. We moeten nauwkeuriger weten wat het geweest is, en dat is nog altijd ambigu, dubbelzinnig, en lastig om te interpreteren. Tot dit weten heeft Van Goethem een bijdrage geleverd die haar weg zal weten te vinden.
Herlees hier het eerste deel.
Herlees hier het tweede deel.
Herlees hier het derde deel.
Herlees hier het vierde deel.
Tags |
---|
Jean-Pierre Rondas was tot 2011 radiomaker bij Klara (VRT) met de interviewprogramma’s Wereldbeeld en Rondas. Publiceerde 'Rondas’ Wereldbeeldenboek' (2006). Als stichtend lid van de Gravensteengroep redigeerde hij 'Land op de tweesprong. Manifesten ter ontgrendeling van Vlaanderen' (2012). In 2014 verscheen 'De hulpelozen van de macht'.
Toen de Oekraïners hun stad Cherson van de Russen heroverden, verscheen op het Telegram-platform een merkwaardige tekst.
‘Afgrond’ verhaalt de waargebeurde verhouding tussen Venetia Stanley en de veel oudere Britse premier Henry Asquith, die leidde tot een kabinetscrisis.