JavaScript is required for this website to work.
post

Wat Vlaams is, vals is – sla dood

Cultuur mag geen Randverschijnsel zijn

Daniël Walraeve6/10/2014Leestijd 5 minuten

Bespaar niet op cultuur, maar investeer ook niet in cultuur die te Vlaams getint is. Een (culturele) vuurtoren in de Rand vindt weinig genade. Waarom struikelt ook half weldenkend Vlaanderen over een eventueel cultuurcentrum in Ruisbroek? 

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Voor de goede orde: in dit stuk wordt gesproken over ‘de Vlaamse Rand’. De consensus in Vlaanderen was jarenlang dat het stuk Brabant rond Brussel ‘de Vlaamse Rand’ heette en dat die streek een bepaald Nederlandstalig karakter had en dat dit allemaal het beschermen waard was. Die consensus is afgebrokkeld onder invloed van een mondige groep opiniemakers die spreken over ‘internationalisering’ en ‘bekrompen nationalisme’. Met als gevolg dat sp.a vorige vrijdag een persbericht uitstuurde over ‘de Brusselse Rand’. Onderwerp: de Vlaamse plannen om een eventueel congres- en cultuurcentrum in Ruisbroek (Sint-Pieters-Leeuw) te onderzoeken. Volgens sociaaldemocratische cartografen behoort Sint-Pieters-Leeuw dus tot de uiteinden van Brussel, en niet de tippen van Vlaanderen. Om te onthouden, maar niet om klakkeloos over te nemen. 

Eerlijk is eerlijk: sp.a is nooit een voorstander geweest van een ‘culturele vuurtoren’ in de Zuidrand. Het project stond niet ingeschreven in het vorige regeerakkoord, maar dook wel op in de beleidsnota van de toenmalige minister van Vlaamse Rand, Geert Bourgeois (N-VA). Coalitiepartner sp.a liep er niet warm voor. Maar, opvallend: uit verschillende commissieverslagen blijkt dat de sp.a vanuit de meerderheid wél wou investeren in de Vlaamse culturele infrastructuur van de Rand. Vandaag heet het bij sp.a dat er ‘geen schrijnende nood’ is aan nieuwe culturele infrastructuur, maar in de vorige legislatuur waren er wel degelijk verschillende sp.a-pleidooien om het culturele weefsel in de Rand te versterken. Bij sp.a wou men gewoon vermijden dat alle middelen naar één project zouden gaan. Op een gegeven ogenblik lijkt gewezen Vlaams Parlementslid Mia De Vits zelfs te pleiten voor twéé culturele vuurtorens: ‘de Noordrand heeft evenveel nood aan een culturele vuurtoren’. Het kan verkeren. ‘Krampachtig vasthouden aan de Vlaamse banier’, vindt sp.a dat nu.

SP.A is niet de enige die steigert bij de idee van een cultureel project in de Vlaamse Rand. Zelfs dagen nadat De Standaard het plan van de Vlaamse regering ‘onthulde’ (het staat zwart op wit in het regeerakkoord) blijft het voornemen om verder onderzoek te doen naar het project in Ruisbroek voor ophef zorgen. Jean-Pierre Rondas bracht gisteren de weekendreacties in kaart, maar ook op maandag bleef het reacties regenen. Yves Desmet schetst in zijn editoriaal (!) een megalomaan anti-Brussel-project. Marc Reynebeau legt, weinig verrassend, in De Standaard hetzelfde plaatje op. Is daar iets van aan? 

Congrestempel

Termen als ‘cultuurtempel’ of ‘kunsttempel’ omschrijven de bedoelingen van bevoegd minister Ben Weyts (N-VA) eigenlijk niet. Er wordt niet gemikt op een CC, maar op een CCC: een Congres- en Cultuurcentrum. In plaats van een bastion van Vlaamse identiteit, moet het project in Ruisbroek vooral een economische groeimotor zijn. Aan de basis ligt een simpele redenering: een gemeente als Sint-Pieters-Leeuw wil niet alleen de lasten, maar ook de lusten van Brussel delen. Natuurlijk voelen ze in Ruisbroek nu al de nabijheid van de hoofdstad. Denk maar aan criminaliteit, vervreemding, (sluip)verkeer, stijgende prijzen, vervuiling en alle andere ongemakken die voor een randgemeente gepaard gaan met de uitdijende grootstad. In het geval van Brussel is het in plaats van ‘uitdijen’ eerder ‘uitzakken’ – maar passons. Het zou mooi zijn als Sint-Pieters-Leeuw ook zou kunnen proeven van de voordelen van een metropool. 

In en rond Brussel vind je een fraai cultureel aanbod, maar er is wel degelijk een tekort aan congresfaciliteiten. Brussel is als meervoudige hoofdstad, centraal in Europa, nochtans een interessante locatie voor congressen met internationale allure. Voor een gemeente biedt een congrescentrum veel perspectieven: de lokale horeca, de toeristische sector en nabijgelegen hotels pikken rechtstreeks een graantje mee. Daarnaast is er heel wat rechtstreekse en onrechtstreekse tewerkstelling. Heel interessant voor een streek die economisch heel wat pluimen heeft verloren na de teloorgang van enkele industriële takken. Net omdat een congrescentrum in Ruisbroek de hele zone zou kunnen revitaliseren, werd het project ingeschreven onder het beleidsdomein “Vlaamse Rand” – en niet bij Cultuur. Het CCC Ruisbroek is zeker niet alleen een cultureel project, dat is niet eens de eerste doelstelling. 

Spelen er bij de betrokken N-VA-ministers dan geen Vlaamse motieven? Zeker wel. Door de Vlaamse Rand (ook economisch) leefbaar te houden, wil men vermijden dat gemeentes zoals Sint-Pieters-Leeuw verworden tot een ‘dépendance’ van de Brusselse grootstad. N-VA’ers zoals de Brabander Ben Weyts zien de Vlaamse Rand graag als een bruisende regio die ook jonge Vlamingen aantrekt in plaats van afstoot. Dan is een hefboomproject zoals een gloednieuw CCC interessant. Al zal het deze legislatuur bij studies blijven: achter de schermen geeft men grif toe dat er gewoon geen geld klaarligt om het CCC binnen vijf jaar te realiseren. Ook journalisten en critici beseffen dat. Wat de vraag oproept: waarom al die heisa? 

Oikofobie 

Nuchter bekeken is het CCC Ruisbroek een eventueel investeringsplan dat de komende jaren alleen op papier bestaat. Normaal gezien is zoiets niet controversieel. Niemand protesteert wanneer er miljoenen worden vrijgemaakt om Limburg te ondersteunen. Als er belangrijke industrie verdwijnt uit het bronsgroen eikenhout, begrijpt iedereen dat er investeringen nodig zijn om te vermijden dat alle jonge mensen wegtrekken uit Limburg. Maar wanneer men de Vlaamse Rand leefbaar wil houden voor de bewoners, is het kot te klein. Dan is dat een achterlijke identitaire reflex, een vileine zet tegen Brussel. Want stel je voor dat zo een investering het Vlaamse karakter van de Rand ten goede komt! Een rechtgeaarde kosmopoliet huivert voor elke poging om de eigen cultuur en het lokale weefsel te versterken. 

Een verwrongen minderwaardigheidscomplex heeft heel wat Vlamingen ingelepeld dat al wat Vlaams is, vals is – en ontoereikend, beklemmend, achterhaald. Bovendien hebben deze mensen zichzelf wijsgemaakt dat een Vlaamse identiteit onmogelijk te combineren valt met een warme, gastvrije samenleving die gasten en nieuwkomers uit de hele wereld verwelkomt. Daarom is elk politiek (gestuurd) project met een Vlaams randje bij voorbaat verdacht. Samen met (onder meer) Roger Scruton en Thierry Baudet spreken we van oikofobie, de angst voor het eigene. De oikofobie in Vlaanderen neemt stilaan problematische proporties aan. Er bestaan immers reële Franstalige verlangens om Brussel op te rekken tot een Communauté Urbaine die ook grote delen van Vlaams-Brabant beslaat. Die expansiedrang zou helemaal niet zorgwekkend zijn, als er maar een zelfzekere Vlaamse elite was die met rustige vastheid over de bakens zou waken. Quod helaas non. 

Oikofobie kan nooit de basis zijn voor een stabiele samenleving. Er zit eigenlijk geen muziek in de holle retoriek over wereldburgerschap, die dweept met een vage non-identiteit. Brussel heeft geen toekomst als vervreemdingsmachine: de hoofdstad moet streven naar een dynamische wisselwerking met de Rand, die gerespecteerd en gevrijwaard blijft. Vandaag is er verkramping aan beide zijden, maar dat hoeft niet eeuwig zo te blijven. Jammer genoeg zitten we nog steeds in een fase waarbij zelfs een relatief onschuldig investeringsprogramma banbliksems oproept omdat het te Vlaams zou zijn. Beleidsmakers van vandaag en morgen zijn dus gewaarschuwd: investeringen in cultuur en infrastructuur zijn een absolute must, behalve wanneer ze een of ander Vlaams karakter dreigen te ondersteunen. 

Nog een laatste bedenking, over één van de grootste criticasters van het CCC Ruisbroek: Yves Desmet. In zijn strijd tegen een hefboomproject voor de Vlaamse Rand presenteerde de opiniërend hoofdredacteur van De Morgen zich op maandag als het geweten van verlicht Vlaanderen. Uit zijn woorden sprak veel dédain voor al die arme drommels die krampachtig vasthielden aan hun dorpse mentaliteit. Wat hilarisch is, aangezien diezelfde Yves Desmet op zondag in De Zevende Dag aan het oreren was tegen een aanpassing aan de Sint-Romboutstoren in Mechelen: ‘Ik ben zot van mijn toren en ze moeten er met hun pollen afblijven’. Wat een geluk dat de Sint-Romboutskathedraal geen vuurtoren heeft – Desmet zou hem wellicht slopen. 

Daniël Walraeve (1988)  is het pseudoniem van een brave historicus die eigenlijk maar één onhebbelijk trekje heeft: hij is een onverbeterlijke consument van traditionele media. Elke dag leest hij zowat alle kranten en elke dag wordt hij dan weer vreselijk boos om een of ander editoriaal of ander naïef opiniestuk. Hij kan er zelf echt niets aan doen, tenzij er af en toe een stukje over plegen voor Doorbraak. Stokpaardjes zijn ideologie, identiteit en samenleven. 

Commentaren en reacties