Een Belgisch compromis over de taal in Vlaanderen
90 jaar geleden sloten de Vlaamse en Waalse socialisten een akkoord
De Waalse socialist en antisemiet Jules Destrée zorgde niet zozeer voor een Compromis des Belges, maar voor een compromis à la belge.
foto ©
90 jaar geleden sloten de Vlaamse en Waalse vleugels van zowel de socialisten als de katholieke arbeidersbeweging een communautair akkoord.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnement‘[De ondertekenaars] erkennen dat al de officiële staatsdiensten in Vlaanderen het Nederlands, in Wallonië het Frans moeten gebruiken; zij denken dan ook dat de tweetaligheid een weinig aan te bevelen uitvlucht is, en vooral onverdraagbaar, wanneer zij wordt opgelegd door een rechtstreekse of onrechtstreekse officiële verplichting.’
Compromis des Belges
Negentig jaar geleden stond dit voor ons vandaag meer dan evidente zinnetje te lezen in het ‘Compromis des Belges’ dat de socialistische kopstukken Kamiel Huysmans en Jules Destrée samen met 27 andere parlementsleden van de Belgische WerkliedenPartij op 16 maart 1929 ondertekenden.
Het werd voorgesteld als een baanbrekend politiek stuk, de eerste keer dat een partij formeel de ééntaligheid van Vlaanderen en Wallonië zou erkend hebben. Alleen, ze waren eigenlijk drie dagen te laat. Op 13 maart had het ACW immers ook een manifest uitgebracht, en daarin lezen we:
‘1) Dat Vlaanderen en Wallonië in hun geheelgenomen eentalig zijn […] met uitzondering voor Groot-Brussel, voor de gemengde gemeenten der taalgrens en voor de Duitssprekende gemeenten, voor welke gevallen een bijzonder regime moet worden vastgesteld.
2) Dat in de middenbesturen een aanpassing moet geschieden, zodat de bestuurlijke aangelegenheden voor het Vlaamse land in het Vlaams, deze voor Wallonië in het Frans behandeld worden […] Van deze grondgedachten uitgaande vraagt het ACW dat de wetgeving eens voor goed België met een taalstatuut zou bedélen krachtens hetwelk de officiële taal van het bestuur, leger en gerecht, en de voertaal van het onderwijs in Vlaanderen Vlaams en in Wallonië Frans zal wezen.’
De hete adem van de verkiezingen
Dat beide manifesten zo snel na elkaar gepubliceerd werden kwam natuurlijk niet uit de lucht vallen. Op 26 mei 1929 (u leest het goed, exact dezelfde zondag als in 2019) waren er immers verkiezingen. En het had er alle schijn naar dat het resultaat van deze verkiezingen wel eens zeer communautair gekleurd kon zijn. Enkele maanden voordien hadden de Antwerpse kiezers August Borms uit de gevangenis gestemd. Merkwaardig genoeg lagen de Antwerpse Vlaamsgezinde socialisten en katholieken mee aan de basis van die opzienbarende stembusslag. In Antwerpen zaten de Vlaamsgezinde politici geconcentreerd, met figuren als de katholiek Frans Van Cauwelaert of de socialisten Camille Huysmans en Willem Ekeleers. Borms was de laatste activist die nog vastzat. Al jaren was een groot deel van de Vlaamse publieke opinie voorstander van amnestie voor die activisten, die voorstanders vond je overigens zowel bij links als bij rechts. En dat is ook niet zo vreemd, want onder de activisten vond je flaminganten uit verschillende politieke strekkingen. Antwerpse politieke kopstukken hadden zich al herhaaldelijk en zeer expliciet voorstander van amnestie getoond. Dat uitgerekend in Antwerpen een Kamerzetel vrijkwam was voor de Vlaams-nationalistische Frontpartij een buitenkansje. Zonder zich expliciet uit te spreken voor Borms, riepen de leidende Antwerpse katholieke en socialisten op om blanco te stemmen. De hint werd begrepen, en er werd massaal op Borms gestemd.
Halfslachtige ééntaligheid
Overigens waren de communautaire gemoederen al enkele maanden voor de Bormsverkiezingen hoog opgelaaid. Na maandenlange debatten was in september de taalwet op het leger goedgekeurd. Waren Vlaamsgezinde Belgicisten tevreden over deze wet, de Vlaams-nationalisten vonden het resultaat teleurstellend. De wet kwam bij het contentieux dat sinds de oorlog gevormd was. Zo waren er in 1921 formeel wel ééntalige gebieden ingesteld, maar ambtenaren van de nationale overheid moesten nog altijd tweetalig zijn. De ééntaligheid was daardoor een stuk poreuzer in Vlaanderen dan in Wallonië. Ook de taalregeling voor de onderwijstaal aan de Gentse Rijskuniversiteit die in 1923 was ingevoerd toonde een gelijkaardige halfslachtigheid.
Bovendien lag de taalgrens niet vast, gemeenten konden altijd beslissen om zichzelf tweetalig te maken. Dat in Vlaanderen steeds meer weerstand tegen die halfslachtige taalwetgeving groeide was niet zo verwonderlijk. Een groeiende Vlaamse Beweging had in het laatste kwart van de negentiende eeuw de eerste taalwetten kunnen binnenhalen. Die kwamen eigenlijk neer op een erkenning van het Nederlands, maar veranderden niets aan het feit dat het Frans in Vlaanderen in het bestuur en bij de burgerlijke elites nog steeds de dominante taal was. Ze veranderden niets aan de feitelijke tweetaligheid van Vlaanderen. Na de Eerste Wereldoorlog pikte men dit niet meer en eiste men een ééntalig Nederlands Vlaanderen op – zeer tegen de zin van figuren als Jules Destrée die vonden dat Wallonië ééntalig en Vlaanderen tweetalig moest zijn. Dat men daar toch stilaan meegaander werd om de weg richting ééntalige regio’s in te slaan had onder meer te maken met de grote aanwezigheid van Vlaamse inwijkelingen in Wallonië. Vooral de socialisten zagen in dat daar ooit wel eens de vraag naar een tweetalig Wallonië zou kunnen uit ontstaan.
Op naar ééntaligheid
In die sfeer ontstonden dus de twee manifesten. Maar waren dat nu werkelijk de eerste teksten binnen de twee dominante politieke stromingen die de overgang van een tweetalig België – enfin, in het noorden dan toch – naar een België met een ééntalig Vlaanderen en een ééntalig Wallonië markeerden? Wel, daar zijn historici het niet over eens. Onder meer Lode Wils wees er op dat Jules Destrée de tekst toch wel zo had kunnen draaien dat de taalgrens niet vastlag en vooral richting het noorden kon worden opgeschoven. De ééntaligheid van Wallonië was wellicht een stuk beter verankerd. Nu, veel hangt af van hoe de tekst geïnterpreteerd wordt. Er is inderdaad sprake van referenda die gemeenten van taalregime kunnen laten veranderen. Anderzijds is niet duidelijk op welke schaal die referenda moesten worden afgenomen, de tekst maakt niet duidelijk of een referendum nu per gemeente of in de hele provincie moest worden gehouden. En of dat dan een verandering van taalregime dan wel het invoeren van faciliteiten tot gevolg had was ook niet geheel duidelijk. Kortom, mocht deze tekst een wet geweest zijn, dan had men jarenlang lekker kunnen bakkeleien over de interpretatie ervan. Het was dus niet alleen een Compromis des Belges, het was vooral ook een compromis à la Belge, met veel tweeslachtigheid en dubbelzinnigheid. De tekst van het ACW was een stuk duidelijker, maar gaf zeker geen waterdichte garanties voor de ééntaligheid van Vlaanderen.
Vlaams-nationalisme wordt politieke factor
Waar het Compromis des Belges wel ondubbelzinnig was, dat was in het afwijzen van het separatisme. Voor de Vlaamse socialisten zou het verlies van de Waalse vleugel een ramp zijn geweest, ze zouden geminoriseerd worden in Vlaanderen, en de kans op machtsdeelname zou daardoor zeer klein zijn geweest. Met het gewicht van de Waalse socialisten achter zich konden ze ook in Vlaanderen rekenen op een dominante politieke positie. Het separatisme was overigens ook voor de andere partijen een spookbeeld, voor de regering en de veiligheidsdiensten vormde het zelfs de grootste bedreiging voor het land.
Een Vlaams-nationalistische politieke strekking was nieuw voor België, en zette druk op de communautaire breuklijn die sterker was geworden na de oolrog. Niet dat er voordien geen Vlaams-nationalisme was geweest, maar na de oorlog werd dat duidelijk anti-Belgisch ingekleurde nationalisme ook een politieke factor. Daar waar een deel van de Vlaamse Beweging koos voor hervormingen van het Belgisch bestel, was er nu een politieke stroming opgestaan die dat Belgisch kader resoluut afwees. Dat er apart van de Belgische constructie een eigen Vlaamse natie ontstond was duidelijk – én duidelijk bedreigend. Met eigen terugkerende massamanifestaties, eerst de IJzerbedevaart en enkele jaren later het Vlaams Nationaal Zangfeest, met een eigen partij, met eigen kranten en eigen organisaties toonde die nieuwe stroming ook dat ze wel degelijk volk kon mobiliseren.
En dat bleek ook bij de verkiezingen van 26 mei 1929. De Vlaams-nationalistische Frontpartij verdubbelde haar aantal zetels, socialisten en katholieken kregen een gevoelige klap. En de ééntaligheid van Vlaanderen? Die werd versterkt. De Rijksuniversiteit Gent werd in 1930 definitief ééntalig Nederlands. Twee jaar later verdwenen de utzonderingen op de ééntaligheid van Vlaanderen en Wallonië. Er kwamen wel tienjarige talentellingen om te kijken tot welk taalgebied een gemeente moest behoren – schitterende politieke brisantstof voor de volgende decennia, tot dertig jaar later ook de taalgrens werd vastgelegd. En ook dat weer met het beknibbelen van de grenzen via de invoering van faciliteiten. Een compromis moet in dit land tenslotte altijd à la belge blijven.
Categorieën |
---|
Tags |
---|
Paul Cordy is historicus en studeerde daarnaast nog Duitse taalkunde, filosofie en rechten. Hij was free lance journalist, leraar Duits en studiebegeleider Cultuurwetenschappen aan de Open Universiteit. Hij is districtsburgemeester van Antwerpen en gewezen Vlaams Parlementslid. Hij schreef onder meer "Wij zingen Vlaanderen vrij: Het verhaal achter 75 jaar Vlaams Nationaal Zangfeest', een verhaal dat hij zelf als jarenlang regisseur mee vorm gaf.
‘Ik ben Alexander De Croo, de premier waar 92,5 % van de Belgen niet op zat te wachten en wiens aanstelling 100 % van de Belgen verraste.’
‘Afgrond’ verhaalt de waargebeurde verhouding tussen Venetia Stanley en de veel oudere Britse premier Henry Asquith, die leidde tot een kabinetscrisis.